34594 |
slaghout |
schei:
šē (Q083p Bilzen)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
30322 |
slaglat |
sluitlat:
slǫwtlat (Q083p Bilzen)
|
Boven op de stijl van de vleugel wordt soms een deklat gespijkerd. Met behulp van deze lat wordt de naad tussen beide vleugels afgedekt en verkrijgt men een betere afsluiting tegen de wind. [N 55, 45b]
II-9
|
25952 |
slagmulder |
slagmoller/-molder:
slǫxmoldǝr (Q083p Bilzen)
|
Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272]
II-3
|
34593 |
slagschei |
schei:
šē (Q083p Bilzen)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
31561 |
slagstempel |
lettertje:
lętǝrkǝ (Q083p Bilzen)
|
Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b]
II-11
|
24375 |
slak |
klepje:
klɛpkǝ (Q083p Bilzen),
slak:
slek (Q083p Bilzen),
släk (Q083p Bilzen),
slɛk (Q083p Bilzen)
|
S-vormige schroef op de speelman die in Q 71 en Q 83 de bel in beweging brengt waarmee de molenaar wordt gewaarschuwd dat het kaar leeg is. De slek slaat in een dergelijk geval tegen een latje dat met een koord aan de bel bevestigd is. [Vds 157] || slak [Willems (1885)] || slak, alg. [ZND 06 (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
II-3, III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
karakol:
krakkoͅl (Q083p Bilzen)
|
slakkenhuis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slang (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] || slang [Willems (1885)]
III-4-2
|
20761 |
slangetje |
suiker-s-je:
soekker-êske (Q083p Bilzen)
|
slag-of s-vormige gebakjes [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17553 |
slank |
fijn:
fein (Q083p Bilzen),
gelps:
gêlps (Q083p Bilzen),
mager:
maoger (Q083p Bilzen),
slank:
slank (Q083p Bilzen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|