| 18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenkletser:
bàtsəklètser (Q083p Bilzen),
billenklatser:
billəklàtser (Q083p Bilzen)
|
het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
| 31119 |
slobben |
flotsen:
flotsǝ (Q083p Bilzen)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|
| 18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
flotsen:
flotse (Q083p Bilzen),
gapen:
de sjoen gaop (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt u: De schoen zal bij de inschot niet goed aansluiten? (de schoen heeft geen goed slot [N 60 (1973)] || Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 17948 |
sloffen |
sloffen:
sloeffe (Q083p Bilzen)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
| 20501 |
slok |
slok:
sloek (Q083p Bilzen)
|
de hoeveelheid drank of vloeistof die men in één keer in de mond neemt en doorslikt (teug) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18977 |
slons (slodder?) |
flodder:
flodder (Q083p Bilzen),
slodder:
sloddər (Q083p Bilzen),
slons:
slons (Q083p Bilzen)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
| 33723 |
sloothak, slootzeis |
lappenzeisse:
lępsē̜.sǝ (Q083p Bilzen)
|
Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.]
I-8
|
| 22340 |
slootjespringen |
beekspringen:
biëk sprènge (Q083p Bilzen),
over de sloot springen:
iëver de slaut sprènge (Q083p Bilzen)
|
slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 29019 |
slordig, verkeerd naaien |
broddelen:
brodǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
[N 62, 25; MW]
II-7
|
| 19894 |
slot |
slot:
slūǝt (Q083p Bilzen)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|