33957 |
sluitriem |
leertje:
lē̜rkǝ (Q083p Bilzen)
|
Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13]
I-10
|
32077 |
sluitring |
rondelle:
rondɛl (Q083p Bilzen)
|
Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.]
II-12
|
30116 |
sluitsteen |
sluitstuk:
slǫwtstęk (Q083p Bilzen)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
32050 |
sluitwig |
spie:
spi (Q083p Bilzen)
|
Wanneer de pen bij een open pen-en-gatverbinding uitsteekt, wordt hij met behulp van een wig vastgezet. Zie ook afb. 139. Door de wig te verwijderen, kan de verbinding weer uit elkaar genomen worden. [N 54, 61]
II-12
|
20491 |
slurpen |
slobberen:
slêbbere (Q083p Bilzen),
slurpen:
slèrpe (Q083p Bilzen)
|
drank of voedsel hoorbaar opzuigen [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smekken:
smêkke (Q083p Bilzen)
|
hoorbaar eten [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
bǫu̯.k˲zē.l (Q083p Bilzen)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
33691 |
smalle weg, pad |
weggetje:
wēxskǝ (Q083p Bilzen)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
29639 |
smalspoor |
route:
røt (Q083p Bilzen),
route-tje:
røtšǝ (Q083p Bilzen),
spoor:
spuǝr (Q083p Bilzen)
|
Spoorbaan waarbij de afstand tussen de twee spoorstaven kleiner is dan de gebruikelijke 1435 mm. Smalspoor van bijvoorbeeld 1000 of 750 mm wordt doorgaans toegepast in moeilijk begaanbaar terrein, of in het geval van de klei-ontginning, omdat het gemakkelijk verplaatst kan worden. Klei met behulp van smalspoor vervoeren noemde men in Q 83: de leem op guiden vervaren (d\ lēm ǫp ˲ged\ v\rvǭr\). [N 98, 54; monogr.]
II-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smiǝ (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|