31230 |
smidsbed |
smis(se)bed:
smes˱bęt (Q083p Bilzen)
|
Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.]
II-11
|
31231 |
smidsblaasbalg |
blaasbalk:
bluǝs˱balǝk (Q083p Bilzen),
dubbeltonblaasbalk:
døbǝltǫnbluǝs˱balǝk (Q083p Bilzen
[(twee achter elkaar geplaatste tonnen met kleppen en tegengewicht -- werkte zowel door het op- als het neergaan van de hefboom)]
),
leren blaasbalk:
lē̜rǝ bluǝs˱balǝk (Q083p Bilzen)
|
Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
sme ̝s (Q083p Bilzen),
smes (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
gerief:
gǝrīf (Q083p Bilzen),
getuig:
gǝtęjx (Q083p Bilzen),
tuig:
tęjx (Q083p Bilzen)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
31251 |
smidshaak |
bok:
bǫk (Q083p Bilzen)
|
Werktuig in de vorm van een vaste of draaibare haak aan de muur of een al dan niet verplaatsbare schraag, waarmee de smid lange stukken ijzer ondersteunt die in het vuur liggen. Zie ook afb. 13. In L 290 en L 291 werd gebruik gemaakt van een losse standaard met rol. Ook de opgave steunrol uit Q 108 lijkt te wijzen op een statief waarop een rol is aangebracht. De driepoot uit Q 113 was een los toestel, rustend op drie poten, waarvan het steunend gedeelte met behulp van schroefdraad op de gewenste hoogte kon worden gedraaid. [N 33, 37]
II-11
|
31239 |
smidskap |
grote kap:
grǫwtǝ kap (Q083p Bilzen),
schouwkap:
šōkap (Q083p Bilzen)
|
Gemetselde of metalen kap boven de smidsvuurhaard waarmee de rook naar de smidsschoorsteen wordt geleid. Zie ook afb. 6. [N 33, 23]
II-11
|
31174 |
smidsknecht |
gast:
gas (Q083p Bilzen),
halve gast:
(h)ǭvǝ gas (Q083p Bilzen),
knecht:
knē̜x (Q083p Bilzen),
leergast:
lęjǝrgas (Q083p Bilzen),
meestergast:
mēstǝrgas (Q083p Bilzen)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|
31242 |
smidskoelbak |
koelkuip:
kīlkǫwp (Q083p Bilzen),
lesbak:
lęs˱bak (Q083p Bilzen)
|
De met water gevulde bak aan de voorzijde van de smidsvuurhaard, waarin gloeiend metaal kan worden afgekoeld. Zie voor het woordtype kisserd ook Wnt (vii-2), kol. 3142, s.v. ɛkissenɛ (4): "gezegd van gloeiend metaal of van vuur dat met water of met een andere vloeistof in aanraking komt."' [N 33, 35; monogr.]
II-11
|
31247 |
smidskolen |
smeedkolen:
smiǝkuǝlǝ (Q083p Bilzen),
vette antraciet:
vętǝ antrǝsetǝ (Q083p Bilzen
[(Kempische kolen)]
),
vette kolen:
vętǝ kuǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.]
II-11
|
31246 |
smidskolenschop |
kolenschup:
kuǝlǝšęp (Q083p Bilzen)
|
Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.]
II-11
|