e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tralie tralie: troͅlžə (Bilzen) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranen invetten: ęnvętǝ (Bilzen) De schoen met traan overstrijken om het leer mals te maken. [N 60, 144] II-10
tranende ogen leepogen: leëpoëg (Bilzen) leepoog [ZND 01 (1922)] III-1-1
transportband lange riem: laŋǝ rī̄m (Bilzen) Transportmiddel, bestaande uit een band zonder einde die tussen twee keerrollen en over een aantal draagrollen loopt. De transportband in Q 83 was ongeveer vijftig meter lang en diende voor het vervoer van klei en stenen. [N 98, 51 add.] II-8
trant gang: B.v. hae hèt nen aordige gank on zich.  gank (Bilzen) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Bilzen, ... ) trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trap met schalmgat trap met courbe: trap męt kurb (Bilzen) Trap die een halve of hele wenteling maakt om een denkbeeldige spil, het schalmgat. Onder het schalmgat verstaat men een langwerpige opening die gevormd wordt door de binnenboom van een trap. Zie ook afb. 69g. [N 55, 131] II-9
trap op keepboom opdektrap: ǫp˱dęktrap (Bilzen) Doorgaans worden bij trappen de treden in de bomen gewerkt. In sommige gevallen wijkt men van deze constructie af en zaagt men de bomen aan de bovenkant zodanig uit dat de treden op de bomen kunnen worden bevestigd. De boom van een dergelijke trap noemt men keepboom. [N 55, 134] II-9
trapfundering fondament van brikken: fǫdǝmɛnt ˲van brekǝ (Bilzen), fondament van steen: fǫdǝmɛnt ˲van stēn (Bilzen), funderingsmetselwerk: føndiǝreŋsmɛtsǝlwɛrk (Bilzen) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
traphoogte, verdiepingshoogte hoogte: hūxtǝ (Bilzen), hūx˱dǝ (Bilzen) De verticale afstand van de bovenkant van de vloer van een verdieping tot die van de daaropvolgende. [N 55, 90] II-9