e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trots groots: groets (Bilzen), grêts (Bilzen) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
tuba tuba: nen tuûba (Bilzen) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] III-3-2
tuberculose de kwade ziekte: de koj zikde (Bilzen), tering: taering (Bilzen) Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)] III-1-2
tuieren tuieren: tęi̯rǝ (Bilzen) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal tuier: tęi̯r (Bilzen), tuierpaal: tęi̯rpou̯l (Bilzen) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuimelraam slagvenster: slǭx˲venstǝr (Bilzen) Raam dat om een horizontale as in het midden van de vleugel draait. Om inregenen te voorkomen, draait de onderste vleugelhelft naar buiten en de bovenste naar binnen. [N 55, 41] II-9
tuin hof: hou̯f (Bilzen), hūəf (Bilzen, ... ) hof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] III-2-1
tuinfluiter grasmus: graesmès, kaet (Bilzen), keit: graesmès, kaet (Bilzen) tuinfluiter (16 donkerder dan grasmus [045]; niet zo talrijk; in bosstruiken; nest graag in braamstruiken; roep hard [tek]; zang is lang, vrij laag en brobbelend [N 09 (1961)] III-4-1
tuinkervel kelver: kelver (Bilzen), keͅlvər (Bilzen, ... ) [Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)] I-7
tuinman, boomkweker griffelaar: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  grefəlɛr (Bilzen) [RND 08] I-7