id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25395 | vaste varkenshuid | 3a: zwǭs (Bilzen) | De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.] II-1 |
33363 | vaste voer- en drinkbak | krib: krep (Bilzen) | De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6 |
22648 | vastenavond | vastelavond: vesselowvet (Bilzen), vesteloivet (Bilzen), vesəl’u.əvət (Bilzen) | t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)] III-3-2 |
26650 | vat | vat: vǭ.t (Bilzen [(20 kg)] ) | Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.] II-3 |
32342 | vat, ton | vat: vǭt (Bilzen) | Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12 |
34313 | vazelzeug | vazel: vǭzǝl (Bilzen) | Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.] I-12 |
21284 | vechten | vechten: fɛ.xtə (Bilzen), vēͅXtə (Bilzen) | Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || vechten [ZND A1 (1940sq)] III-3-1 |
34466 | vechthaan | soorthaan: sortǭ.nǝ (Bilzen), vechthaan: vɛ̄.gǭ.nǝ (Bilzen) | Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
34266 | vee | beesten: bēi̯stǝ (Bilzen), vee: vei̯ (Bilzen) | Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11 |
34269 | vee fokken | aanvetten: ǭnvɛtǝ (Bilzen), vetmesten: vɛtmɛstǝ (Bilzen) | Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11 |