e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boenborstel boenborstel: bǫwnbǫsǝl (Bilzen), schrobborstel: šruǝbbǫsǝl (Bilzen) De smalle borstel waarmee de was bij het opboenen wordt uitgeborsteld. [N 56, 60a] II-12
boendoek boendoek: bǫwnduk (Bilzen), boenvod: bǫwnvǫt (Bilzen) De zachte doek waarmee de was bij het opboenen wordt uitgewreven. [N 56, 60b; monogr.] II-12
boenwas boensel: boͅu̯nsəl (Bilzen), bǫwnsǝl (Bilzen), boenwas: boͅu̯nwas (Bilzen), bǫwnwas (Bilzen) boenwas [N 56 (1973)] || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.] II-12, III-2-1
boer boer: boer (Bilzen), būr (Bilzen), de boer woent op n boerderaai (Bilzen), de boer woent op ên boerderaij (Bilzen), də būr (Bilzen), groote boerderij  de boer woent op n woening (Bilzen) boer [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1926)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boer in het kaartspel boer: boer (Bilzen), kloavere boer (Bilzen) Boer: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] || Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
boerderij, algemeen boerderij: burdǝrāi̯ (Bilzen), erf: ęrǝf (Bilzen), winning: węneŋ (Bilzen) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenkool boerenkool: boerekeïl (Bilzen), boerekijl (Bilzen), kool: keïl (Bilzen) [N Q (1966)]boerenkool [N 16 (1962)] I-7, III-2-3
boerenkoolstamppot stomp met kool: stoemp mèt keïl (Bilzen) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai boerenvlaai: boerevloj (Bilzen) grote boerenvla [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalmer: zwelmer (Bilzen), zwêlmer (Bilzen), zwɛlmərs (Bilzen), zwalmertje: zwɛlmərkəs (Bilzen), zwalver: zwelver (Bilzen) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1