e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlag drapeau (fr.): drapoo (Bilzen), drapou (Bilzen), vaan: vaon (Bilzen), vōͅn (Bilzen), veer: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de vaer (Bilzen), vlag: vlag (Bilzen) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): vlag (2) [N 93 (1983)] || vlag [ZND 17 (1935)] III-3-1, III-3-2
vlaggen plaggen: plagǝ (Bilzen), vlaggen: vlagǝ (Bilzen) Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b] II-9
vlakbank vlakschaaf: vlakšǭf (Bilzen) Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b] II-12
vlakhamer vlakzethamel: vlak˲zęt(h)ǭmǝl (Bilzen) Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55] II-11
vlamoven vlammenoven: vlamǝnuǝvǝ (Bilzen  [(oven waarbij het vuur werd ingeblazen)]  ) Oven waarbij het principe van de periodieke oven toegepast wordt op de continue-oven. De vlamoven bestaat uit twee, parallel aan elkaar gebouwde rijen gesloten ovenkamers die aan het uiteinde met elkaar verbonden zijn. Het bakproces wordt evenals bij de ringoven bepaald door een rondgaand vuur. Het grote verschil met de ringoven is, dat het ovenkanaal verdeeld is in vaste kamers, elk met een eigen in/uitrijpoort en met een gewelf dat in de diepterichting van de kamer verloopt. In iedere kamer bevindt zich aan een zijde op ca. 40 tot 50 cm van de dwarswand over de gehele diepte van de kamer een van vuurvaste stenen gemetseld muurtje van ongeveer een halve meter hoog, de vlammuur. Tussen vlammuur en zijwand is vlak boven de bodem een ijzeren rooster aangebracht. In het gewelf bevinden zich boven de roosters de stookgaten en ook de kijkgaten die afgesloten worden door ijzeren deksels in een zandring. In de achterbinnenwand van elke kamer is een aftrekopening aangebracht die met behulp van schuiven gesloten kan worden en die toegang biedt tot het tussen beide rijen kamers gelegen gemeenschappelijke rookkanaal dat aan het uiteinde verbonden is met de schoorsteen. In de zijmuren tussen de kamers zitten openingen, de fietsenrekken, die de verbrandingsgassen doorlaten naar de volgende kamer. In de bodem van de oven is een netwerk van kanalen aangebracht dat op een aantal plaatsen met de buitenlucht in verbinding staat (Janssen, pag. 137/138). De vlamoven werd vooral gebruikt bij de produktie van straatklinkers. [N 49, 71b; monogr.; N 98, 127 add.] II-8
vlas vlas: vlas (Bilzen) Linum usitatissimum L. De vlasteelt heeft, waarschijnlijk wel ten onrechte vanwege het vroege verdwijnen ervan, weinig aandacht gekregen in de enquêtes in Limburg; wellicht werd het verbouwen van vlas als een exclusief Vlaamse aangelegenheid beschouwd. Maar het is in Limburg zeker niet onbekend. De vlasteelt komt zijdelings ter sprake in de vakterminologie van de touwslager, zie aflevering II.7. Men onderscheidt wel vezelvlas, speciaal geteeld voor het maken van garens, en het kortere en meer vertakte olievlas, geteeld voor de oliehoudende zaadbollen; zie de lemmaɛs Lijnzaad, Vlaszaad en volgende in de vorige paragraaf. Het vlas wordt uitgetrokken (geplukt), tot bussels gebonden en op hopen te drogen gezet. Daarna wordt het gerepeld: de zaadbollen worden van de stelen verwijderd en gebroken met een dorsvlegel; het kaf ervan wordt aan de beesten gevoederd. De stengels worden vervolgens in een sloot geroot, waardoor het lint loskomt van de houtdelen van de stengel. Daarna wordt het vlas gebraakt, gezwingeld of gehekeld, om de houtachtige delen los te maken en te verwijderen. Het zijn drie verschillende handelingen, met verschillende toestellen (braak, zwingel en hekel), maar hetzelfde doel. Een braak bestaat gewoonlijk uit tandrollen; een zwingel is een soort molen en een hekel een plank met rechtop staande pinnen. Het lint wordt gesponnen en geweven tot linnengoed. Het vezelhoudende afval, of hede, wordt soms gebruikt voor grof weefwerk zoals meelzakken, maar meestal om reten in houten boten te stoppen, om gasbuizen af te dichten, enz. [Wi 54; monogr.] I-5
vlas hagen hagen: hāgǝ (Bilzen), ǭgǝ (Bilzen) Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10] I-5
vlechten tressen (<fr.): trêsse (Bilzen), vlechten: vlēͅxtə (Bilzen), vlèchte (Bilzen, ... ) vlechten [ZND A1 (1940sq)] || Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)] III-1-1
vlechtlatten vitsstekken: fetsstɛkǝ (Bilzen) Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld] II-9
vlechttwijgen vitsen: fetsǝ (Bilzen), vitsstekken: fetsstɛkǝ (Bilzen) De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9