24487 |
vogelmuur |
mier:
mīǝ.r (Q083p Bilzen)
|
Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.]
I-5
|
24270 |
vogeltje dat nog niet kan vliegen |
kwagjong:
kwach joeng (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
kwax juŋ (Q083p Bilzen)
|
een jonge vogel die nog niet kan vliegen (kakjong) [N 83 (1981)] || een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
33620 |
vogelverschrikker |
vogelenschrik:
vogelensjrik (Q083p Bilzen)
|
kruis met lappen in de gedaante van een pop om vogels af te schrikken [Lk 04 (1954)]
I-7
|
24892 |
vogelwikke |
gerij:
grai̯ (Q083p Bilzen),
wikke(n):
wikǝ (Q083p Bilzen)
|
Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
18229 |
voile |
voile (fr.):
vwal (Q083p Bilzen),
Dim. viëlke.
voël (Q083p Bilzen),
Modernisme.
vwàl (Q083p Bilzen)
|
Lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18398 |
voile, falie |
sluier:
slɛiər (Q083p Bilzen)
|
sluier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
20755 |
vol-au-vent |
vid-tje:
viedeeke (Q083p Bilzen),
vol-au-vent:
recenter
vollevao (Q083p Bilzen)
|
pastei van bladerdeeg, vol au vent [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18433 |
volant |
volant:
vǝlaŋ (Q083p Bilzen),
volant (fr.):
velàng (Q083p Bilzen),
volantje:
vǝlɛŋskǝ (Q083p Bilzen),
volantje (<fr.):
velêngske (Q083p Bilzen)
|
Een strook op een japon die maar aan één kant vastzit. Het volant-effect is een decoratieve afwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van de rekbaarheid van de gebreide stof. Het klokkende effect wordt verkregen door de stof op te rekken tijdens het stikken (Het Beste Naaiboek, pag. 314). [N 62, 42b; N 62, 42a; MW; monogr.] || Hoe noemt U: een strook op een japon die maar aan één kant vastzit (volant?)? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
31278 |
volder |
rondzethamel:
rǫnt˲zęt(h)ǭmǝl (Q083p Bilzen),
vormhamel:
vęrǝm(h)ǭmǝl (Q083p Bilzen)
|
Hamer met afgeronde baan die de smid gebruikt bij het rond omsmeden of "rond innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Bij smeedwerk met behulp van de volder houdt de smid met zijn rechterhand de steel van dit werktuig vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van de volder. De volder wordt ook vaak gebruikt in combinatie met een ondervolder. De baan van dit werktuig heeft dezelfde vorm als de volder, maar is aan de onderzijde voorzien van een pin die in het aambeeldgat past. Zie ook afb. 38. [N 33, 80; monogr.]
II-11
|
22094 |
volière aan het duivenhok |
volire (fr.):
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
’ne voljaer (Q083p Bilzen)
|
een grote kooi of volière aan het duivenhok aangebouwd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|