e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vork fourchette: fəršeͅt (Bilzen), vəršeͅt (Bilzen) vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1
vormbak vormbak: vø̜rǝmbak (Bilzen) Houten, soms met ijzer beslagen bak waarmee stenen worden gevormd. De vormbak kon wel of niet voorzien zijn van een bodem. De lange zijden van de bak waren doorgaans naar buiten verlengd om als handgrepen te dienen. Zoɛn handvat werd in Q 121 een griff (jref) genoemd. Volgens Persoons (pag. 40/41) was de enkelvorm meestal in ijzer uitgevoerd en had hij een losse, niet uitneembare bodem die voorzien was van gaten. De dubbelvorm was een rechthoekig houten raampje zonder bodem, dat door een schot in twee gelijke vakjes verdeeld was en met dun plaatijzer beslagen werd. Zie afb. 18 en 19.' [N 98, 74; monogr.] II-8
vormbakpers abersonpres: ābǝrsǫnprɛs (Bilzen), handpres: (h)antprɛs (Bilzen), machine: ǝt mǝšī̄n (Bilzen), pres: prę ̞s (Bilzen), presmachine: ǝt prɛsmǝšī̄n (Bilzen) Steenpers waarbij de bereide klei door een persblok in vormbakken wordt geperst. Doorgaans werd in het onderzoeksterrein gebruik gemaakt van een vormbakpers die werd ontworpen door Johannes Aberson te Olst, de zgn. Abersonpers. Zie ook afb. 22. De vormbakpers werd aanvankelijk aangedreven door een paard, later door een stoommachine. Hierdoor werd de hoofdas in beweging gezet. De klei viel van de transportband in een trechtervormige maalketel, waarin de kleimassa fijngemalen werd. Vervolgens werd de brei in de richting van roosters gedreven, waarvan het aantal overeenkwam met de hoeveelheid stenen die in een vormbak tegelijk kon worden gevormd. De onderschuiver schoof de vormen onder de pers. Gelijktijdig duwde een glijstoeltje zowel een lege vorm onder de roosters als de door het persblok gevulde vorm onder de pers uit. Met het afstrijkmes streek de afstrijker de overtollige klei van de vorm af, later werd dit werk ook wel automatisch gedaan. De vormbakpers werd doorgaans gebruikt bij zeer natte klei, in tegenstelling tot de strengpers die vrij droge klei als grondstof verwerkte - Geuskens, pag. 76. [N 98, 92; monogr.] II-8
vormen in de vorm klatsen: ęn dǝ vø̜rm klatsǝ (Bilzen) Met behulp van de vormbak stenen vervaardigen. De vormer drukte de bol klei daartoe in de vorm en streek de overtollige klei af met de handen of met behulp van een houten plankje, een afstrijkboog of een mes. De gevulde vorm werd vervolgens door een afdrager naar het droogveld gebracht. Afhankelijk van de hoedanigheid van de klei die verwerkt werd, koos men bij magere klei voor de zandvorm-methode en bij de stijvere of vettere klei voor de watervorm-methode. In het eerste geval gooide de vormer de kleibol in een bezand vormbakje met bodem. In de tweede situatie gebruikte hij een bodemloze vorm, die voor het gebruik geheel in water werd gedompeld (Geuskens, pag. 60). [monogr.; N 98, 76 add.] II-8
vormer brikkenman: brekǝman (Bilzen), vormer: vø̜rmǝr (Bilzen) De arbeider die met behulp van de vormbak stenen vormt. De term klopper werd in Q 121b gebruikt omdat de vormer na het vullen met elke hoek van de vorm op de tafel klopte zodat alle hoeken ervan goed opgevuld werden. [N 98, 75; monogr.] II-8
vormtafel vormtafel: vø̜rmtǫfǝl (Bilzen) De tafel waarop de klei in de vormbak wordt gedrukt. [N 98, 73; monogr.] II-8
vorstpan verstpan: viǝspan (Bilzen  [(id)]  ) Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8
vos vos: vŏs (Bilzen) vos [Willems (1885)] III-4-2
vos, vospaard voes: vuš (Bilzen), vűs (Bilzen) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vouw plooi: plòj (Bilzen), Uitdr. "de hoëlde v.e. plòj ès draaj kérre den imtrèk".  plòj (Bilzen), vouw: də véé (Bilzen), en vēͅ (twie vēͅen) (Bilzen) de vouw in de broek [N 59 (1973)] || Hoe noemt U: een plooi [N 62 (1973)] || vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)] III-1-3