25677 |
weken |
in water leggen:
ęn wǫtǝr lęgǝ (Q083p Bilzen),
inweken:
ęnwę̄kǝ (Q083p Bilzen),
natmaken:
nǭtmǭkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het in het water leggen van de loopzool en ander leer. Hierdoor maakt men het leer elastisch. "Immers, als het leder niet geheel en gans doorweekt is, blijft het van binnen hard, zet zich niet naar de leest, is te hard om doorgesneden te worden en moeilijk af te schalmen en in te plooien. Ook bestaat er gevaar, dat de steken bij het naaien zouden doorscheuren. Een binnenzool, die niet gans doorweekt is b.v. kan niet behoorlijk worden uitgerekt, is hard om te naaien en laat de steken dikwijls uitscheuren. Een buitenzool, onvoldoende doorweekt, kan niet goed geklopt worden; niettegenstaande het langdurig slaan, zal ze den rek niet verliezen." (Aras II, pag. 200-201). [N 60, 95]
II-10
|
17844 |
wekken |
wakker maken:
vakər môkə (Q083p Bilzen)
|
wekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
29176 |
wel |
naas:
nǭs (Q083p Bilzen)
|
De uitstekende voorkant van een traptrede, meestal halfrond geprofileerd. De afstand van voorkant stootbord tot voorkant trede. Zie ook afb. 68c. [N 55, 89f]
II-9
|
31299 |
welblad |
welplaat:
węlplǭt (Q083p Bilzen)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
32969 |
welig, gelp |
goed:
gut (Q083p Bilzen),
schoon:
sxōn (Q083p Bilzen)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21528 |
welkom |
welkom:
hai est er alteid wilkom (Q083p Bilzen)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
30392 |
wellat |
lat:
lat (Q083p Bilzen)
|
Houten lat die onder de wel van de trede wordt gespijkerd als steun voor de stootborden. Zie ook afb. 68. [N 55, 104c]
II-9
|
31298 |
welpoeder |
heksespij:
(h)ɛksǝspāj (Q083p Bilzen
[(lasmiddel dat in het vuur wordt gesmeten)]
),
poeder:
pujǝr (Q083p Bilzen
[(werd gebruikt bij het maken van machinestukken)]
),
zavel:
zǭvǝl (Q083p Bilzen
[(werd in het vuur gestrooid tegen verbranden)]
)
|
Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
30397 |
welstuk |
bovenste trede:
buǝvǝstǝ trē̜t (Q083p Bilzen)
|
De smalle, bovenste trede van een trap waarvan de bovenkant gelijk ligt met de bovenkant van de vloer. [N 55, 110]
II-9
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
winkbrauwen (Q083p Bilzen)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|