e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weken in water leggen: ęn wǫtǝr lęgǝ (Bilzen), inweken: ęnwę̄kǝ (Bilzen), natmaken: nǭtmǭkǝ (Bilzen) Het in het water leggen van de loopzool en ander leer. Hierdoor maakt men het leer elastisch. "Immers, als het leder niet geheel en gans doorweekt is, blijft het van binnen hard, zet zich niet naar de leest, is te hard om doorgesneden te worden en moeilijk af te schalmen en in te plooien. Ook bestaat er gevaar, dat de steken bij het naaien zouden doorscheuren. Een binnenzool, die niet gans doorweekt is b.v. kan niet behoorlijk worden uitgerekt, is hard om te naaien en laat de steken dikwijls uitscheuren. Een buitenzool, onvoldoende doorweekt, kan niet goed geklopt worden; niettegenstaande het langdurig slaan, zal ze den rek niet verliezen." (Aras II, pag. 200-201). [N 60, 95] II-10
wekken wakker maken: vakər môkə (Bilzen) wekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
wel naas: nǭs (Bilzen) De uitstekende voorkant van een traptrede, meestal halfrond geprofileerd. De afstand van voorkant stootbord tot voorkant trede. Zie ook afb. 68c. [N 55, 89f] II-9
welblad welplaat: węlplǭt (Bilzen) Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340] II-11
welig, gelp goed: gut (Bilzen), schoon: sxōn (Bilzen) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
welkom welkom: hai est er alteid wilkom (Bilzen) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wellat lat: lat (Bilzen) Houten lat die onder de wel van de trede wordt gespijkerd als steun voor de stootborden. Zie ook afb. 68. [N 55, 104c] II-9
welpoeder heksespij: (h)ɛksǝspāj (Bilzen  [(lasmiddel dat in het vuur wordt gesmeten)]  ), poeder: pujǝr (Bilzen  [(werd gebruikt bij het maken van machinestukken)]  ), zavel: zǭvǝl (Bilzen  [(werd in het vuur gestrooid tegen verbranden)]  ) Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340] II-11
welstuk bovenste trede: buǝvǝstǝ trē̜t (Bilzen) De smalle, bovenste trede van een trap waarvan de bovenkant gelijk ligt met de bovenkant van de vloer. [N 55, 110] II-9
wenkbrauw wenkbrauw: winkbrauwen (Bilzen) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] III-1-1