29646 |
winteren |
(leem) breken:
brē̜kǝ (Q083p Bilzen
[(grote brokken (laten) verpulveren: ook door vorst)]
),
mouden:
mǫwǝ (Q083p Bilzen),
uitmouden:
ǫwtmǫwǝ (Q083p Bilzen)
|
Gezegd van klei die op de voorraadplaats gedurende de winter of de ligtijd een rottingsproces ondergaat. De woordtypen mouden of uitmouden waren in Q 83 gebruikelijk in de betekenis ø̄̄met vocht vermengen, knedenø̄̄. De zegsman hier gebruikt de woorden in een afwijkende betekenis: ø̄̄van klei, door weer en wind gebroken wordenø̄̄. [N 98, 60; monogr.]
II-8
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wènterkleer (Q083p Bilzen)
|
Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wenterkienekske (Q083p Bilzen),
wènterkiëning(ske) (Q083p Bilzen)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pǫu̯tǝ (Q083p Bilzen),
rode wortelen:
rōi̯ wǫtǝlǝ (Q083p Bilzen),
wortelen:
wǫtǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
ɛn wip(plank) (Q083p Bilzen),
/
een wip (Q083p Bilzen),
wip (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
ɛn wip (Q083p Bilzen),
wipplank:
wipplank (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)] || ? [SND (2006)] || een wip [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || wip [SND (2006)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
kwikkelen:
kwikkele (Q083p Bilzen),
wippen:
(w)eepe (Q083p Bilzen),
wippe (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
/
wippe (Q083p Bilzen)
|
het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || wippen [GTRP (1980-1995)] || Wippen [SND (2006)]
III-3-2
|
32899 |
wis gras om te zavelen |
met gras:
met gras (Q083p Bilzen)
|
Enkele zegslieden gaven aan op welke manier het slijpzand op de strekel werd aangebracht, en wel meestal met een wis gras die in het zandblok werd bewaard; soms ook met een lap. [JG 1b add.]
I-3
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (Q083p Bilzen),
wisǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
18290 |
wit halsboordje |
bandje:
e bendje (Q083p Bilzen)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stār (Q083p Bilzen),
stɛr (Q083p Bilzen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|