17765 |
borstkas |
borst:
bors (Q083p Bilzen),
bos (Q083p Bilzen),
ich heb eine kaa op m`n bos (Q083p Bilzen),
ich heb ne kaa op de bost (Q083p Bilzen),
#NAME?
ig heb ne kaa op de bos (Q083p Bilzen)
|
borst [ZND 01 (1922)] || een borst [ZND A1 (1940sq)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫsnęt (Q083p Bilzen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (Q083p Bilzen)
|
I-10
|
18400 |
borstrok |
keurslijf:
kieërslijf (Q083p Bilzen)
|
Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
keurslijf:
kieërslijf (Q083p Bilzen)
|
Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borsthaam:
bǫs(h)ǭm (Q083p Bilzen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleiris (Q083p Bilzen)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
borstmaaltje:
bòsméélkə (Q083p Bilzen),
bovenmaaltje:
bôeveméélkə (Q083p Bilzen)
|
de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (Q083p Bilzen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
wis:
wes (asperges) (Q083p Bilzen)
|
[ZND 22 (1936)]
I-7
|