27378 |
breekijzer |
breekbeitel:
brē̜k˱biǝtǝl (Q083p Bilzen),
breekijzer:
brē̜k˱ęjzǝr (Q083p Bilzen),
koudbeitel:
kāt˱biǝtǝl (Q083p Bilzen)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|
18786 |
breien |
strikken:
hoewese strikken (Q083p Bilzen),
ousen strikke (Q083p Bilzen),
strikke (Q083p Bilzen),
zokke strikken (Q083p Bilzen)
|
Breien. [ZND 01 (1922)] || Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
naaldje:
de nêljes (Q083p Bilzen),
strikijzer:
strikijzer (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17803 |
breken |
breken:
brēͅkə (Q083p Bilzen)
|
breken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
26635 |
breken, pletten |
breken:
brɛ̄kǝ (Q083p Bilzen),
pletteren:
plɛtǝrǝ (Q083p Bilzen)
|
Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251]
II-3
|
26589 |
breken, snijden |
breken:
brɛkǝ (Q083p Bilzen),
kapot houwen:
kǝpǫt hōǝn (Q083p Bilzen)
|
De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189]
II-3
|
24475 |
brem |
brem:
brem (Q083p Bilzen)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
brĕngen (Q083p Bilzen),
breͅŋə (Q083p Bilzen)
|
brengen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
brètel (Q083p Bilzen),
brətèls (Q083p Bilzen),
brətɛlən (Q083p Bilzen),
help:
hölləpə (Q083p Bilzen),
élləpə (Q083p Bilzen),
élpə (Q083p Bilzen),
hosenbindel:
hausebendel (Q083p Bilzen)
|
de bretels [N 59 (1973)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breejk (Q083p Bilzen),
bri:jək (Q083p Bilzen),
brieëk (Q083p Bilzen),
brièk (Q083p Bilzen),
brîêk (Q083p Bilzen)
|
breuk [ZND 01 (1922)] || een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|