e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breekijzer breekbeitel: brē̜k˱biǝtǝl (Bilzen), breekijzer: brē̜k˱ęjzǝr (Bilzen), koudbeitel: kāt˱biǝtǝl (Bilzen) Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a] II-11
breien strikken: hoewese strikken (Bilzen), ousen strikke (Bilzen), strikke (Bilzen), zokke strikken (Bilzen) Breien. [ZND 01 (1922)] || Kousen breien. [ZND 22 (1936)] III-1-3
breinaald naaldje: de nêljes (Bilzen), strikijzer: strikijzer (Bilzen, ... ) Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)] III-1-3
breken breken: brēͅkə (Bilzen) breken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
breken, pletten breken: brɛ̄kǝ (Bilzen), pletteren: plɛtǝrǝ (Bilzen) Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251] II-3
breken, snijden breken: brɛkǝ (Bilzen), kapot houwen: kǝpǫt hōǝn (Bilzen) De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189] II-3
brem brem: brem (Bilzen) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
brengen brengen: brĕngen (Bilzen), breͅŋə (Bilzen) brengen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-1-2
bretel bretel (<fr.): brètel (Bilzen), brətèls (Bilzen), brətɛlən (Bilzen), help: hölləpə (Bilzen), élləpə (Bilzen), élpə (Bilzen), hosenbindel: hausebendel (Bilzen) de bretels [N 59 (1973)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
breuk breuk: breejk (Bilzen), bri:jək (Bilzen), brieëk (Bilzen), brièk (Bilzen), brîêk (Bilzen) breuk [ZND 01 (1922)] || een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2