e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeksuçon broekneep: bruknēp (Bilzen), broekpince-tje: brukpɛ̃skǝ (Bilzen), broeksuçon: bruksǝson (Bilzen), bruksǝsuŋ (Bilzen) Suçon bij de broek toegepast. [N 59, 54e] II-7
broekzak achter achtermaal: ààtərmaol (Bilzen), kontenmaal: kóntəmaol (Bilzen), kontmaal: kóntmaol (Bilzen) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak opzij broekenmaal opzij: brŏĕkkəmaol òpzààj (Bilzen), broekmaal opzij: brŏĕkmaol òpzààj (Bilzen), zijmaal: zààjmaol (Bilzen) de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor cowboymaal: kòjbòjmaol (Bilzen), steekmaal: stéékmaol (Bilzen) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
broer broer: brōēr (Bilzen), 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  broer (Bilzen), brōēr (Bilzen) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
brok of steek klei klot: klǫt (Bilzen) [N 98, 25; monogr.] II-8
brompot brompot: broempot (Bilzen), grommelaar: groemmelaer (Bilzen), groemmeler (Bilzen), grommelpot: groemmelpot (Bilzen) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
bromtol houten dop: o.təndoͅp (Bilzen), muziekdop: məzi:kdoͅp (Bilzen), ronkdop: -ne roenkdop (een bromtol) -haklante (bepaald spel waarbij men met een zakmes in de aarde gooit en zich een "stuk land"afsnijdt) -piëdsje raaje (paardje rijden, op de schoot; hierbij zong men: "Hottotdieze, de molder raajdt noë Bieze, de koekke zin gebak  roenkdop (Bilzen) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
bromtol add. ronkdoppen (ww.): (roenkdoppe) (Bilzen) al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren] [N 112 (2006)] III-3-2
bron bron: bron (Bilzen), brǫn (Bilzen, ... ) bron [ZND 01 (1922)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] || Opwellend water in de kleiput, veroorzaakt door de graafwerkzaamheden. [N 98, 26; monogr.] I-8, II-8, III-4-4