28962 |
broeksuçon |
broekneep:
bruknēp (Q083p Bilzen),
broekpince-tje:
brukpɛ̃skǝ (Q083p Bilzen),
broeksuçon:
bruksǝson (Q083p Bilzen),
bruksǝsuŋ (Q083p Bilzen)
|
Suçon bij de broek toegepast. [N 59, 54e]
II-7
|
18551 |
broekzak achter |
achtermaal:
ààtərmaol (Q083p Bilzen),
kontenmaal:
kóntəmaol (Q083p Bilzen),
kontmaal:
kóntmaol (Q083p Bilzen)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broekenmaal opzij:
brŏĕkkəmaol òpzààj (Q083p Bilzen),
broekmaal opzij:
brŏĕkmaol òpzààj (Q083p Bilzen),
zijmaal:
zààjmaol (Q083p Bilzen)
|
de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
cowboymaal:
kòjbòjmaol (Q083p Bilzen),
steekmaal:
stéékmaol (Q083p Bilzen)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
brōēr (Q083p Bilzen),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
broer (Q083p Bilzen),
brōēr (Q083p Bilzen)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
29623 |
brok of steek klei |
klot:
klǫt (Q083p Bilzen)
|
[N 98, 25; monogr.]
II-8
|
21603 |
brompot |
brompot:
broempot (Q083p Bilzen),
grommelaar:
groemmelaer (Q083p Bilzen),
groemmeler (Q083p Bilzen),
grommelpot:
groemmelpot (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
houten dop:
o.təndoͅp (Q083p Bilzen),
muziekdop:
məzi:kdoͅp (Q083p Bilzen),
ronkdop:
-ne roenkdop (een bromtol) -haklante (bepaald spel waarbij men met een zakmes in de aarde gooit en zich een "stuk land"afsnijdt) -piëdsje raaje (paardje rijden, op de schoot; hierbij zong men: "Hottotdieze, de molder raajdt noë Bieze, de koekke zin gebak
roenkdop (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
23024 |
bromtol add. |
ronkdoppen (ww.):
(roenkdoppe) (Q083p Bilzen)
|
al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q083p Bilzen),
brǫn (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
bron [ZND 01 (1922)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] || Opwellend water in de kleiput, veroorzaakt door de graafwerkzaamheden. [N 98, 26; monogr.]
I-8, II-8, III-4-4
|