21118 |
bundel groenten |
wis:
wes (Q083p Bilzen)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bessĕl (Q083p Bilzen)
|
bundel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
viess (Q083p Bilzen),
wezel:
weͅssel (Q083p Bilzen)
|
bunzing [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
kogels:
*lm. kogel (DC47,002b)
kiêgels (Q083p Bilzen),
poeder:
poeier (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
poeiër (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
pu[i}ər (Q083p Bilzen),
pujər (Q083p Bilzen),
solfer (<fr.):
[sic, RK]
solfer (Q083p Bilzen)
|
buskruit [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
bussel:
bęsǝl (Q083p Bilzen),
scharbussel:
šā.rbęsǝl (Q083p Bilzen),
scharsel:
šɛ̄.rsǝl (Q083p Bilzen)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
kortbussel:
kǫdbęsǝl (Q083p Bilzen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bęsǝl (Q083p Bilzen),
schoof:
šof (Q083p Bilzen),
schoof strooi:
šō.f strǫi̯ (Q083p Bilzen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gebier (Q083p Bilzen),
geboer (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
gəbūr (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
geboere (Q083p Bilzen),
hè woent én de geboeren (Q083p Bilzen),
gebuurte:
he wount ein de geboerte (Q083p Bilzen)
|
buurt [ZND 01 (1922)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21306 |
buurt: in de buurt |
thuis kortbij:
hij woent tows kot bei (Q083p Bilzen)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|