21305 |
buurten |
buurten:
boerte (Q083p Bilzen),
eropuit gaan:
t er op owt gon (Q083p Bilzen),
raisonneren (<fr.):
Van Dale: raisonneren (<Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.
rezeniĕrn gaŏn (Q083p Bilzen)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
buurvrouw:
biervroo (Q083p Bilzen),
geburin:
geboerin (Q083p Bilzen),
gebuurvrouw:
geboervroo (Q083p Bilzen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
31005 |
cambreur |
cambreur:
kambrȳr (Q083p Bilzen),
geleng:
gǝlɛŋ (Q083p Bilzen)
|
Het stukje hout of stijf leer dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en de loopzool wordt gelegd. Knöfel (I, pag. 47) heeft het in dit verband over een stalen veer: "Men zal bij den platvoet steeds waargenomen hebben, dat hij vooral op den voorkant der hak loopt, terwijl de achterkant der hak van den vlakken grond afstaat; dit is een teeken dat het geleng te zwak was. Men gebruike daarom als campereur een zeer sterke stalen veer, die den vorm moet hebben van het hol der leest." Zie afb. 43. [N 60, 89b]
II-10
|
18452 |
cambreur [wld ii.10, p. 42] |
cambreur (<fr.):
kambruur (Q083p Bilzen),
geleng (<du.):
gelêng (Q083p Bilzen)
|
Een stukje hout, stijf leer (of stalen veer) dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en onder de eigenlijke zool wordt gelegd (cambreur, spaan, vulleer, plakleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19671 |
canapé, sofa |
canape:
kanəpeͅi̯ (Q083p Bilzen),
canapè:
kanəpeͅi̯ (Q083p Bilzen),
cosy-corner (e.):
hoeksofa
kōzi-kōͅrnər (Q083p Bilzen),
driezit:
drōͅi̯zet (Q083p Bilzen),
eenzit:
ēnzet (Q083p Bilzen),
sofa:
sōfa (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
sōfā (Q083p Bilzen),
tweezit:
tweͅi̯zet (Q083p Bilzen)
|
canape [N 56 (1973)] || canape, sofa [N 56 (1973)], [N 56 (1973)] || sofa [N 56 (1973)]
III-2-1
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
kappusja͂o͂ (Q083p Bilzen),
kap:
kàp (Q083p Bilzen),
kapje:
kèpkə (Q083p Bilzen)
|
de capuchon [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
carambol (Q083p Bilzen),
carambole (Q083p Bilzen),
karambol (Q083p Bilzen),
karrembol (Q083p Bilzen),
ɛn karambol (Q083p Bilzen)
|
het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32161 |
carbolineum |
carboline:
kárbǫnel (Q083p Bilzen),
creoline:
krējǫlen (Q083p Bilzen)
|
Donkerbruine vloeistof, afkomstig van koolteer, waarmee houtwerk wordt geschilderd om het tegen verrotting te beschermen. Carbolineum opbrengen werd in Gronsveld (Q 193) carbolineumen (karbǝlǝnējǝmǝ) genoemd en in Bilzen (Q 83) carbonellen (kárbǫnelǝ). [N 56, 56; monogr.]
II-12
|
18067 |
cariës |
kwade tanden:
koj taan (Q083p Bilzen),
rotte tanden:
rotte taan (Q083p Bilzen)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
carnavalstoet:
de karnavalstoêt (Q083p Bilzen),
karnavalstoêt (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
karnevalstoêt (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
ne karnavalstoêt (Q083p Bilzen),
stoet:
de stoêt (Q083p Bilzen)
|
de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)]
III-3-2
|