19684 |
deur |
deur:
diǝr (Q083p Bilzen),
djēǝr (Q083p Bilzen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
30346 |
deur-, vensterfits |
fits:
fets (Q083p Bilzen),
fitsscharnier:
fetsšǝrnīr (Q083p Bilzen)
|
Soort scharnier waarmee een deur of raam draaibaar met het kozijn verbonden wordt. De fits wordt ingelaten in de stijl en in het kozijn en met houtschroeven of spijkers vastgezet. Volgens de invuller uit Q 193 bezat de 'fits' een uitneembare as. Zie ook afb. 63. [N 54, 86; monogr.]
II-9
|
30343 |
deurhengsel |
spoor:
spuǝr (Q083p Bilzen)
|
Hengsel dat bij het afhangen van opgeklampte deuren wordt gebruikt. Het deurhengsel wordt in de regel van een contraplaat voorzien die aan de binnenzijde van de deur wordt aangebracht. De verbinding van hengsel met contraplaat geschiedt door slotschroeven die in het midden van elk van de planken van de deur worden bevestigd. De duim van het hengsel komt midden in het voorvlak van de kozijnstijl. [N 54, 81a]
II-9
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
klęŋk (Q083p Bilzen)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
griffier:
griffier (Q083p Bilzen)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabeltje:
/
diabelke (Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
afgang:
aofgank (Q083p Bilzen),
dunne-kom-maar-gauw, de -:
den dinne-kom-(mêr)-gauw ! (Q083p Bilzen),
schijt:
Eerder vulgair.
sjeit (Q083p Bilzen)
|
Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
30991 |
dichtbinden |
toebinden:
tawbęnǝ (Q083p Bilzen)
|
Het met touw dichtbinden van de veteropening, voordat men begint met overhalen. Zie ook het lemma overhalen. [N 60, 82]
II-10
|
32078 |
dichtstoppen |
stoppen:
stǫpǝ (Q083p Bilzen)
|
Naden, gaten en spijkergaten opvullen met stopsel, stopsteen, stopwas of met stopverf. [N 53, 235a]
II-12
|
21310 |
dief |
dief:
dīf (Q083p Bilzen),
schelm:
schelm (Q083p Bilzen),
sjelm (Q083p Bilzen),
šelm (Q083p Bilzen)
|
dief [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|