e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diep diep: dīp (Bilzen) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
diepzinnig weten wat hij zegt: hè weeït wo tēr zek (Bilzen) Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)] III-1-4
dier, beest beest: bēīs (Bilzen), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  beis (Bilzen, ... ), ook in ZND 23, 009  beis (Bilzen), dier: dier (Bilzen), ook in ZND 23, 009  dier (Bilzen) beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
difterie het geel: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’t gael (Bilzen), ’t gael èn de kael (Bilzen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)] III-3-2
dij bats: bats (Bilzen, ... ) dij [ZND 01 (1922)] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dijk dijk: dęi̯k (Bilzen), ophoping van aarde  dijk (Bilzen) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dik worden gebonden saus: gebonne saas (Bilzen) dik worden , gezegd van b.v. pap [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham chrmoule (wa.): pas op daste geen sjiuermaül kraajs tevan. ook gez. van dikke vlaai voor vlaaien gold voorts: din van laer, dik van smaer  sjiërmaül (Bilzen) een dikke boterham [N 16 (1962)] III-2-3
dikke neus aardberenneus: i.e. rode, dikke neus.  aeberenaos (Bilzen), dikke neus: dikke naos (Bilzen), jeneverneus: Van drankmisbruik.  zjeneivernaos (Bilzen), jodenneus: juddenaos (Bilzen), kaarsendomper: < lm. lange neus.  ne kaasendoemper (Bilzen), patat: petat in ze gezich (Bilzen), snuit: snoet (Bilzen), voorgevel: (nogal) ne vérgaevel (Bilzen) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] III-1-1
dikke, warme mantel lange dikke pardessus (fr.): (làngə) dikkə pàrdəssŭŭ (Bilzen), mantel: màntəl (Bilzen), pardessus (fr.): pardessus (Bilzen, ... ), warme mantel: nə wèrmə vroolààjmàntel (Bilzen), nə wèrrəmə vroolààjmàntel (Bilzen) een dikke mantel [ZND 31 (1939)] || een lange dikke overjas [N 59 (1973)] || een warme damesjas [N 59 (1973)] III-1-3