32690 |
diep |
diep:
dīp (Q083p Bilzen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
19087 |
diepzinnig |
weten wat hij zegt:
hè weeït wo tēr zek (Q083p Bilzen)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bēīs (Q083p Bilzen),
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
beis (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
ook in ZND 23, 009
beis (Q083p Bilzen),
dier:
dier (Q083p Bilzen),
ook in ZND 23, 009
dier (Q083p Bilzen)
|
beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
22050 |
difterie |
het geel:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
’t gael (Q083p Bilzen),
’t gael èn de kael (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen)
|
dij [ZND 01 (1922)] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
dęi̯k (Q083p Bilzen),
ophoping van aarde
dijk (Q083p Bilzen)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
20532 |
dik worden |
gebonden saus:
gebonne saas (Q083p Bilzen)
|
dik worden , gezegd van b.v. pap [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20714 |
dikke boterham |
chrmoule (wa.):
pas op daste geen sjiuermaül kraajs tevan. ook gez. van dikke vlaai voor vlaaien gold voorts: din van laer, dik van smaer
sjiërmaül (Q083p Bilzen)
|
een dikke boterham [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17611 |
dikke neus |
aardberenneus:
i.e. rode, dikke neus.
aeberenaos (Q083p Bilzen),
dikke neus:
dikke naos (Q083p Bilzen),
jeneverneus:
Van drankmisbruik.
zjeneivernaos (Q083p Bilzen),
jodenneus:
juddenaos (Q083p Bilzen),
kaarsendomper:
< lm. lange neus.
ne kaasendoemper (Q083p Bilzen),
patat:
petat in ze gezich (Q083p Bilzen),
snuit:
snoet (Q083p Bilzen),
voorgevel:
(nogal) ne vérgaevel (Q083p Bilzen)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18266 |
dikke, warme mantel |
lange dikke pardessus (fr.):
(làngə) dikkə pàrdəssŭŭ (Q083p Bilzen),
mantel:
màntəl (Q083p Bilzen),
pardessus (fr.):
pardessus (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
warme mantel:
nə wèrmə vroolààjmàntel (Q083p Bilzen),
nə wèrrəmə vroolààjmàntel (Q083p Bilzen)
|
een dikke mantel [ZND 31 (1939)] || een lange dikke overjas [N 59 (1973)] || een warme damesjas [N 59 (1973)]
III-1-3
|