e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doek doek: doek (Bilzen, ... ), duk (Bilzen) doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: ne witten doek (Bilzen), nə wittən duk (Bilzen) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doel bij verstoppertje spelen add. afdrogen: afdrogen (sic) (Bilzen), deraan: traon (Bilzen), (traon; dich bès m, dich moes ston, dich moes zikke; poël haage?)  / (Bilzen) het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 112 (2006)] III-3-2
doelloos friemelen friemelen: friēmele (Bilzen), pakjes maken: Van stervende.  pêkskes maoke (Bilzen), pakjes opentrekken: Van een stervende.  pêkskes optrèkke (Bilzen) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] III-1-2
doffer, mannelijke duif haan: (h)oən (Bilzen), houwn (Bilzen), haan/hoorn: hoe-ən (Bilzen), hoën (Bilzen), hoən (Bilzen, ... ), haan/horen: hoe-eͅn (Bilzen), hōən (Bilzen), ouwn (Bilzen), hoorn: oeën (Bilzen), ouwn (Bilzen) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] III-4-1
dogkar dogkar: doq˱kār (Bilzen) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dokteren dokter zijn: doektaür zien (Bilzen), dokteren: In behandeling zijn bij een dokter.  doektaure (Bilzen), genezen: genaeze (Bilzen), meesteren: Van veearts.  meester (Bilzen) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)] III-1-2
dokterskar bakkerskar: bɛkǝrskār (Bilzen) Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.] I-13
doldraaien niet pakken: ni pakǝ (Bilzen) Gezegd van een schroef die doordraait in het hout zonder zich met de schroefdraad vast te hechten. Dit kan worden veroorzaakt door het feit dat de schroefdraad versleten is of omdat het schroefgat te wijd geworden is. [N 53, 153d] II-12
dolle kervel scheerling: šieliŋ (Bilzen), šīleŋ (Bilzen), wilde kelver: welǝ kelvǝr (Bilzen), will kelver (Bilzen) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)] I-5, III-4-3