18252 |
doek |
doek:
doek (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
duk (Q083p Bilzen)
|
doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
ne witten doek (Q083p Bilzen),
nə wittən duk (Q083p Bilzen)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
22595 |
doel bij verstoppertje spelen add. |
afdrogen:
afdrogen (sic) (Q083p Bilzen),
deraan:
traon (Q083p Bilzen),
(traon; dich bès m, dich moes ston, dich moes zikke; poël haage?)
/ (Q083p Bilzen)
|
het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
friēmele (Q083p Bilzen),
pakjes maken:
Van stervende.
pêkskes maoke (Q083p Bilzen),
pakjes opentrekken:
Van een stervende.
pêkskes optrèkke (Q083p Bilzen)
|
Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
haan:
(h)oən (Q083p Bilzen),
houwn (Q083p Bilzen),
haan/hoorn:
hoe-ən (Q083p Bilzen),
hoën (Q083p Bilzen),
hoən (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
haan/horen:
hoe-eͅn (Q083p Bilzen),
hōən (Q083p Bilzen),
ouwn (Q083p Bilzen),
hoorn:
oeën (Q083p Bilzen),
ouwn (Q083p Bilzen)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kār (Q083p Bilzen)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18153 |
dokteren |
dokter zijn:
doektaür zien (Q083p Bilzen),
dokteren:
In behandeling zijn bij een dokter.
doektaure (Q083p Bilzen),
genezen:
genaeze (Q083p Bilzen),
meesteren:
Van veearts.
meester (Q083p Bilzen)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34650 |
dokterskar |
bakkerskar:
bɛkǝrskār (Q083p Bilzen)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
31964 |
doldraaien |
niet pakken:
ni pakǝ (Q083p Bilzen)
|
Gezegd van een schroef die doordraait in het hout zonder zich met de schroefdraad vast te hechten. Dit kan worden veroorzaakt door het feit dat de schroefdraad versleten is of omdat het schroefgat te wijd geworden is. [N 53, 153d]
II-12
|
24862 |
dolle kervel |
scheerling:
šieliŋ (Q083p Bilzen),
šīleŋ (Q083p Bilzen),
wilde kelver:
welǝ kelvǝr (Q083p Bilzen),
will kelver (Q083p Bilzen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)]
I-5, III-4-3
|