33991 |
paardedeken onder het zadel |
onderhaam:
ondǝrhǭm (P113p Binderveld),
onderzadel:
ondǝrzǭl (P113p Binderveld
[(kussentjes)]
),
serge:
sǭzǝ (P113p Binderveld)
|
Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b]
I-10
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pē̜ǝts˲gǝtø̜̄x (P113p Binderveld)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (P113p Binderveld
[(groter dan pand)]
),
pand:
pān (P113p Binderveld
[(acht voet)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅrə (P113p Binderveld)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34046 |
pasgeboren kalf |
plat kalf:
plat [kalf] (P113p Binderveld)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstu.ər (P113p Binderveld)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
poͅ.ətəer (P113p Binderveld)
|
pater [RND]
III-3-3
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
sxax (P113p Binderveld)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
rø̜ts (P113p Binderveld)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (P113p Binderveld)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|