e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kennen kennen: kĕnne (Bingelrade) kennen [SGV (1914)] III-1-4
kerel kerel: kêl (Bingelrade), kêrel (Bingelrade) kerel [SGV (1914)] III-3-1
kerk kerk: kirk (Bingelrade) kerk [SGV (1914)] III-3-3
kerkwaarts naar de kerk: nao de kirk (Bingelrade, ... ) kerkwaarts [SGV (1914)] III-3-3
kern moer: mōr (Bingelrade) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11
kiel kiel: kiel (Bingelrade) kiel [SGV (1914)] III-1-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kienen: kēnǝ (Bingelrade) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baktand: baktanjd (Bingelrade) kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kiezel, kiezelsteen kiezel: kizzel (Bingelrade) kiezel [SGV (1914)] III-4-4
kin kin: kin (Bingelrade) kin [DC 01 (1931)] III-1-1