e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleindochter kleindochter: kleͅi̯ndoͅxtər (Bingelrade) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleingeld kleingeld: klei geldj (Bingelrade) kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: kleinkinjer  kleͅi̯kentj (Bingelrade) kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleͅi̯nzōn (Bingelrade) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klepel klepel: klêpel (Bingelrade) klepel [SGV (1914)] III-3-3
kletsen [snateren] snateren: schnattere (Bingelrade) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Bingelrade) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  schwetse (Bingelrade) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletswijf klepper: Van Dale: klepper, 2. (fig.) mond; tong; (ook) babbelaar.  klepper (Bingelrade) klappei [SGV (1914)] III-3-1
kluit aarde kluit: klȳt (Bingelrade) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8