e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
kluit briket:   kluute (Haanrade), klyt (Bleijerheide, ... ), klütte (Kerkrade), #NAME?  kly(3)̄t (Eupen), geperste blokken kolen  kluit (Jeuk), geperste steenkool  kløt (Kuttekoven), koolbriket  klø&#x0304.t (Borgloon), samengeperste kool: briket  klø͂ͅt (Herk-de-Stad), steenkoolbriket  klōͅt (Zepperen), kly(3)̄t (Molenbeersel), brok of steek klei:   klūt (Tegelen), harde, zware grond:   klōēt (Reuver), homp, brok, klont:   klajət (Hoepertingen), kleet (Rosmeer), kleut (Maaseik), kliët (As), kluit (Piringen), kluut (Blitterswijck, ... ), klūt (Montzen), klŭt (Wellerlooi), klŭŭt (Afferden, ... ), klu‧a.t (Montzen), klyt (Ulestraten), klüt (Heijen, ... ), (kluute-kluetje).  kluut (Heerlen), (steen, kolen).  kly(3)̄t (Rekem), Enne klüt dieëg: een klomp deeg.  klüt (Blitterswijck, ... ), Opm. de u netals in woord cup.  klut (Amby), ps. boven de ü staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken.  klüt (Montzen), ps. letterlijk overgenomen.  kléūūt (Elen), klein persoon:   enne kluut (Oirlo), kluit:   klaaite (Tongeren), klait (Tongeren), kleiete (Gutshoven), kleite (Beverst), kleute (Hasselt), kliete (Neeroeteren, ... ), klieten (Neeroeteren, ... ), klueten (Zonhoven), kluietten (Sint-Lambrechts-Herk), kluit (Groot-Gelmen, ... ), kluite (Jeuk, ... ), kluiten (Alken, ... ), klute (Lanklaar, ... ), kluten (Bocholt, ... ), kluut (Echt/Gebroek, ... ), kluute (Molenbeersel, ... ), kluutte (Montfort), kluutə (Eisden), klūtə (Montfort), kly(3)̄.t (Meeswijk, ... ), kly(3)̄t (Eupen, ... ), kly(3)̄tən (Leut), kly(3)̄ət (Lanklaar), klyt (Bleijerheide, ... ), klytə (Stokkem), klète (Hasselt), klø&#x0304t (Mettekoven), klø͂ͅtə (Herk-de-Stad, ... ), klø͂ͅtən (Diepenbeek), (in Limburg werd deze koud gemaakt - bolvormig)  kluut (Buchten), (van kolen en leem)  kluitte (Sittard), bol koolgruis met leem vermengd, om te stoken  kly(3)̄t (Stokkem), bollen gemaakt van een mengsel van kolengruis en leem, gebr. als brandstof in de kachel  kly(3)̄t (Eisden), Een mengsel van kolengruis, leem en zeepsop of pekel, in kluitvorm gerold. Nadat het gedroogd was, werd het gebruikt als brandstof  kluut (Sittard), kluit gemaakt van kolengruis gemengd met teer of leem  klø͂ͅt (Wellen), kolen en leem ook in bollen  kluut (Tungelroy), leem en gruis werden gekneed (voeten) tot een soort pulp; in vormen gegoten en gedroogd om de stoof te stoken; 40 a 50 jaar geleden thans een soort kool, waarmee men de dorsmachine stookt  klø͂ͅt (Mettekoven), mengsel = gruis en potaarde; vroeger als brandstof gebruikt  klø͂ͅt (Hasselt), mengsel van kolengruis en leem tot bollen gerold, die destijds in open vuur werden gestookt  klēt (Martenslinde), mengsel van kolengruis en leem tot bollen gerold, die eertijds in de kachel werden gestookt  kly(3)̄t (Maastricht), mengsel van kolengruis en leem, tot bollen gerold voor de kachel  kly(3)̄t (Ophoven), rechthoekig  kluiətə (Hoepertingen), steenkoolgruis vermengd met leem en water, samengeperst in \'n ovalen ijzeren vorm  klōͅt (Diepenbeek), uit kolengruis en leem gerolde bollen om te stoken in de kachel  klīt (Opoeteren), uit koolgruis, water en leem.  klūūt (Klimmen), vierhoekig  klø&#x0304.tə (Borgloon), vroeger; een mengsel van kolengruis, leem en water, waarvan men bollen maakte, die gedroogd werden en als brandstof in de kachel werden gebruikt  kly(3)̄t (Rotem), zeer oud  klieten (Lommel), zelfgemaakte briketten van zaagsel, kolengruis, geweekt papier en leem, noemde men in de oorlog 1940-1945, kluutte (lange uu)  kluutte (Ell), kluit (geldstuk): Van Dale: I. kluit, 8. (scherts.) geldstuk; -(gew.) (vroeger) Frans of Belgisch koperen of nikkelen muntstuk van 10 centimes.  <kluit> (As), kl"t (Sint-Truiden), klö-ët (Wellen), kløjt (Rekem), kluit aarde:   klajǝt (Hoepertingen), kliǝt (As), kluit (Borgharen, ... ), klyt (Afferden, ... ), klyęt (Nederweert), klȳt (Amby, ... ), klȳtj (Brunssum), klø.u̯ǝt (Veulen), kløt (Amby, ... ), klø̄.t (Borgloon), klø̄t (Maaseik), klø̜̄t (Sint-Truiden), klø̜t (Echt, ... ), klø̜tj (Meijel), klø̜ǝt (Wellen), klēt (Rosmeer), klū.t (Boukoul, ... ), klūt (Arcen, ... ), ongeordende hoeveelheid, chaos:   kluit (Genoelselderen, ... ), prutser:   enge kluut (Gulpen), sintel:   klute (Schaesberg), stronk van een struik:   de kloe‧t (Baarlo), der klūūët (Hoensbroek), klōēt (Boekend), kluut (Posterholt), vast:   ene kluut (Maastricht), kloet (Pey), kluit (Guttecoven, ... ), kluut (Eys, ... ), kluutte (Born), klūūt (Nieuwenhagen, ... ), klŭŭt (Pey), arch.  kluut (Maastricht), wortelklomp van een struik:   klut (Baarlo), klȳt (Posterholt), klūt (Boekend), zwart- of blauwveen:   klyǝt (Ospel) I-8, II-4, II-8, III-1-1, III-1-4, III-2-1, III-2-3, III-3-1, III-4-3, III-4-4