| 24947 |
oever |
kant:
kanjt (Q029p Bingelrade, ...
Q029p Bingelrade)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblikje:
ougenblikske (Q029p Bingelrade)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (Q029p Bingelrade),
hêmd (Q029p Bingelrade)
|
hemd [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
høͅi̯pølf (Q029p Bingelrade)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 17619 |
onderlip |
onderlip:
ongerlup (Q029p Bingelrade)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 32699 |
ondiepe voor, ondiep geploegd land |
belkvoor:
belǝk˲[voor] (Q029p Bingelrade)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor a) de ondiepe voor in het algemeen; b) de voor die ontstaat bij de een of andere manier van ondiep ploegen; c) de akker die in zodanige voren geploegd ligt. Van een indeling in groepen moest worden afgezien, omdat van sommige woordtypen niet alleen de meervouds-, maar ook de enkelvoudsvorm bruikbaar is voor de ondiepe voren waarmee men de akker beploegt, en bijgevolg voor de aldus bewerkte akker zelf. De termen zijn voornamelijk gerangschikt naar het grondwoord voor "ondiep geploegd" resp. "ondiepe voor". Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N P, 12; N 11A, 109c + d; add.: JG 1b; N 11, 59; A 20, 1b; monogr.]
I-1
|
| 25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (Q029p Bingelrade)
|
boel [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 19267 |
onnozel persoon |
uilskuiken:
uulskuke (Q029p Bingelrade)
|
uilskuiken [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20922 |
onrijp |
onrijp:
onriep fruit ête (Q029p Bingelrade)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 20581 |
ontbijt |
morgenskoffie, de -:
murgeskoffé (Q029p Bingelrade)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|