e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachtverlies geslacht gewicht: gǝslaxt gǝwext (Bingelrade) Het gewicht dat ten gevolge van het slachten verloren gaat. [N 28, 97] II-1
slag slag: schlaag (Bingelrade), schlêg (Bingelrade) slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: schlek (Bingelrade) slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slee slee: slei (Bingelrade) slede [SGV (1914)] III-3-2
slepen slepen: schleipe (Bingelrade), šlęi̯pǝ (Bingelrade) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
slib, rivierbodem knoei: knooi (Bingelrade), modder: mooder (Bingelrade) slib [SGV (1914)] III-4-4
slot slot: šlǭt (Bingelrade) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
slurpen slurpen: schlurpe (Bingelrade) slorpen [SGV (1914)] III-2-3
smaken smaken: schmake (Bingelrade) smaken [SGV (1914)] III-2-3
smalle weg, pad paadje: pętjǝ (Bingelrade) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8