e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hals [wld ii.7, p.86] hals: hoas (Bleijerheide) Hoe noemt U: de hals van een kledingstuk (hals, nek?) [N 62 (1973)] III-1-3
halsdoek halsplag: hǭsplak (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I]), plag: plak (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868] II-5
halsgat halsring: hoasreŋk (Bleijerheide) Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97] II-7
halsriempje halsriempje: hǭsrēmšǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), lamperiem: lampǝręjm (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Halsriem waar de mijnlamp aan hangt tijdens het klimmen in een schacht. [N 95, 881a; monogr.] II-5
halsring zinken wrong: tseŋkǝ vrǫŋ (Bleijerheide) De tegen de afvoerbuis gesoldeerde halve kralen of banden om de buis op de pijpbeugels te kunnen laten rusten. [N 64, 149a] II-9
halssuçon halssuçon: halssezoŋ (Bleijerheide) Volgens de informant van L 271 wordt deze suçon toegepast bij een voorovergaand figuur. [N 59, 94e] II-7
halster halster: halstǝr (Bleijerheide) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] I-10
halve huid helft: hęlf (Bleijerheide) De helft (in de lengte) van een al dan niet gelooide huid. Zie afb. 1. [N 36, 3] II-10
halve mud, maat van 500 liter scheffel: sjef⁄fel (Bleijerheide) mud (half) III-4-4
halve pint, kwart liter, maat schop: sjob(⁄be) (Bleijerheide) kwart liter III-4-4