e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hiel [wld ii.10, p. 7] vers: väesj (Bleijerheide) Het achterste gedeelte van de voet? (hiel?) [N 60 (1973)] III-1-3
hielpand vers: vęǝš (Bleijerheide) Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28] II-10
hielpand [wld ii.10, p. 24] vers: Van het Duitse Ferse.  väesj (Bleijerheide) Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)] III-1-3
hielpartij verspartij: vęǝšpǝrtęj (Bleijerheide) Het gedeelte van de schoen achter het hol. [N 60, 168b] II-10
hielpartij [wld ii.10, p. 7] verspartij: vaesj-partij (Bleijerheide) Alles van de schoen achter het hol? (hielpartij?) [N 60 (1973)] III-1-3
hielstuk van een schoen vers: väesj (Bleijerheide) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hä aadt nao zie vadder (Bleijerheide) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijswerktuig kettezug: kɛtǝtsǫx (Bleijerheide), wind: weŋ (Bleijerheide) Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67] II-1
hoed (alg.) hoed: hot (Bleijerheide) hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen dop: WNT: dop (I), Mnl. dop, doppe, dup; 11) Hoed van halfronden vorm, en vervolgens ook wel heerenhoed in het algemeen.  (döppe) (Bleijerheide), hondshut: hongshut (Bleijerheide) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3