| 34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̜jǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
| 18624 |
hoedenspeld |
hoednaald:
hotnold (Q121c Bleijerheide)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 33804 |
hoef |
hoef:
hōf (Q121c Bleijerheide),
hoorn:
hǭr (Q121c Bleijerheide)
|
Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-9
|
| 31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
h ̇of˱īzǝr (Q121c Bleijerheide
[(mv -īzǝrǝ)]
),
h ̇uf˱īzǝr (Q121c Bleijerheide
[(mv -īzǝrǝ)]
)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
| 25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
ek (Q121c Bleijerheide),
hoek (Q121c Bleijerheide),
winkel:
win⁄kel (Q121c Bleijerheide)
|
hoek
III-4-4
|
| 27936 |
hoekijzer |
hoekijzer:
hukīzǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
winkelijzer:
weŋkǝlīzǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.]
II-5
|
| 30203 |
hoekkeper |
kielsnuit:
kē̜lšnyts (Q121c Bleijerheide)
|
Dakrib die zich op de buitenhoek van twee elkaar ontmoetende dakschilden bevindt. [N 54, 171c; N 32, 43c]
II-9
|
| 30074 |
hoeksteen |
hoeksteen:
hukštē (Q121c Bleijerheide)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
| 30073 |
hoekzetter |
vakman:
vaxman (Q121c Bleijerheide),
voorwerker:
vȳrwe ̞rkǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Metselaar die de hoeken van een bouwwerk opmetselt. Uit woordtypen als 'bekwame metser' (K 353), 'beste vakman' (Q 202) en 'vakman' (Q 121c) blijkt dat de hoekzetter een goed vakman moet zijn. Uit de opmerkingen van een aantal invullers wordt duidelijk, dat men in het onderzoeksgebied slechts zelden zonder profielen werkte. Dit laatste verschijnsel was vooral in Duitsland bekend. [N 31, 9d; monogr.]
II-9
|
| 18319 |
hoepelrok |
repenrok:
reeferok (Q121c Bleijerheide)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|