e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kast kast: kas (Bleijerheide), schap: šā.f (Bleijerheide), schrank (d.): šraŋk (Bleijerheide) kast III-2-1
kastplank regaal: rəjāl (Bleijerheide) kastplank III-2-1
kastroede klederstang: klęjǝrštaŋ (Bleijerheide) De metalen staaf in een hangkast, die rust op de geerlat. [N 54, 109] II-12
kastschroef kastbeslag: kas˱bǝšlāx (Bleijerheide) Speciaal soort schroef waarmee zijkant, onderkant en bovenkant van een kast met elkaar verbonden worden. Zie ook afb. 174. Kastschroeven bestaan uit twee delen die elk een zwaluwstaartvormig blad hebben; in het enen blad bevindt zich een gat, waar de schroef doorheen gaat, terwijl zich in het andere blad een gat met schroefdraad bevindt, waarin de schroef past (Vanherp, pag. 266). [N 54, 113] II-12
kastslot kastenslot: kastǝšlǭs (Bleijerheide) Slot met één schoot die met behulp van een sleutel kan worden weggeschoven. [N 54, 103g] II-9
kat kat: kat (Bleijerheide), miem: miem (Bleijerheide), miets: miets (Bleijerheide) kat || poes III-2-1
katoen boomwol: bǫwwol (Bleijerheide), katoen: katūn (Bleijerheide) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
katrolsysteem haakoptrekker: hoǝkoptrɛkǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), kettentog: kɛtǝtsox (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Julia]) Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57] II-5
kauw dool: doal, dim. döalsje (Bleijerheide), dooltje: doal, dim. döalsje (Bleijerheide) kauw, torenkraai III-4-1
kauwen kauwen: kui’e (Bleijerheide), knauwelen: knau̯ələ (Bleijerheide) kauwen III-2-3