e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolenval kolenval: koǝlǝva.l (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]) Af- of instorting van kolen. Het gevaar van kolenval is in elke koollaag aanwezig maar het treedt meer op de voorgrond bij dikke lagen en bij goed gelaagde kolen. Door directe kolenval kwamen vaker ongevallen voor. [N 95, 888] II-5
kolenvoorraad kolenberg: kōlǝbɛrš (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kolenhoop: koǝlǝhōf (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Voorraad kolen die een mijn opslaat wanneer de produktie hoger is dan de verkoop. [N 95, 33; Vwo 749] II-5
kom komp: komp (Bleijerheide) kom III-2-1
komgrepen mosselen: mošǝlǝ (Bleijerheide) De handgrepen die verzonken in het hout van de onderdorpel van het onderraam bevestigd zijn. [N 55, 52b] II-9
komkommer gurk: jórk (Bleijerheide) komkommer I-7
konijn hoens: hoens (Bleijerheide), konijn: knien (Bleijerheide) konijn III-2-1
kooiafdeling, kooivak gerüstabteilung: jǝrøsaptajluŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), gerüstgang: gǝrøsjaŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), jǝrøsjank (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Het gedeelte van de schacht waar het transport met behulp van liftkooien plaatsvindt. [N 95, 86; monogr.] II-5
kooiafsluiting brostbarrière: brosbarijēr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), zekerungsstang: sexǝruŋsštaŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.] II-5
kookkachel, fornuis fornuis: foͅrnø&#x0304s (Bleijerheide), fərnø&#x0304s (Bleijerheide) fornuis III-2-1
kookpot kasserol: kasəroͅl (Bleijerheide), ketel: kɛsəl (Bleijerheide), het keukengerei dat in het nederlands met pan aangeduid wordt  kessel (Bleijerheide), kookduppen: mv k‹xd[p\\ns  kōͅxdøpə (Bleijerheide), marmiet: marmit (Bleijerheide) grote kookpot || kasserol, kastrol || ketel, kookpan || kookpan || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1