e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korbeel strebe: štrēp (Bleijerheide) Balkje dat onderlangs de verbinding vormt tussen de hanebalk en het spantbeen. Zie ook afb. 52n. [N 54, 157] II-9
kordeel, hotlijn lijn: liŋ (Bleijerheide), stuiklijn: štukliŋ (Bleijerheide) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenmijt zetten maken: māxǝ (Bleijerheide) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rf (Bleijerheide), kø̜rǝf (Bleijerheide) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korset korset (<fr.): korset (Bleijerheide) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
korst korst: Verrklw. küesj-je Ich hauw han honger; ich küet ing koeësj drüeg broeëd èse  koeësj (Bleijerheide) korst III-2-3
kort stikken op de kant stikken: op dǝr kant štekǝ (Bleijerheide) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
kortademig kort: kot va oam (Bleijerheide) kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korte broek korte boks: eng kotte boks (Bleijerheide) een korte broek [N 59 (1973)] III-1-3
korte laars korte stevel: kotte stevvel (Bleijerheide) laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] III-1-3