e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nagieten naspoelen: noǝšpø̜lǝ (Bleijerheide) Nadat de haren afgekrabd zijn, wordt het dier met koud water afgespoeld; enerzijds om achtergebleven haren en eventueel vuil te verwijderen, anderzijds om het nascheren gemakkelijker te maken. [N 28, 26] II-1
nagras, tweede hooioogst groe(n)maad: jrǫmǝt (Bleijerheide) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
nascharren, naoogsten kemmen: kɛ̄mǝ (Bleijerheide) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
nascheren scheren: šērǝ (Bleijerheide) De haren die na het afkrabben van de opperhuid zijn blijven zitten met een mes of iets dergelijks verwijderen. [N 28, 32; N 28, 25; monogr.] II-1
natmaken netten: nɛtsǝ (Bleijerheide) Het natmaken van de zool om hem te kunnen likken. Zie ook het lemma likken. [N 60, 121a] II-10
natuursteen broksteen: broxštē (Bleijerheide) In de natuur aangetroffen steen die al dan niet met gereedschappen bewerkt is. In het eerste geval spreekt men van breuksteen, in het tweede van gehouwen steen. Tot de natuursteen worden onder meer kalksteen of hardsteen, graniet, zandsteen en tufsteen gerekend. De natuursteen staat in tegenstelling tot de kunststeen, die uit verschillende grondstoffen vervaardigd wordt. Zie ook de lemmata 'Hardsteen' en 'Zandsteen'. [N 30, 55c; N 30, 55g; N 30, 56; N 31, 31a; monogr.] II-9
nauw, eng eng: eng (Bleijerheide), knap: knap (Bleijerheide), nauw: näu (Bleijerheide) nauw, eng III-4-4
navel navel: navel (Bleijerheide), ná:vəl (Bleijerheide) navel [DC 02 (1932)] III-1-1
navelbandje navelveesje: naavelvie-esje (Bleijerheide) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef nonkenjong: nón’kejong (Bleijerheide), nonkenjongetje: nón’kejöngs-je (Bleijerheide), vetter (du.): kind van oom of tante  fet’ter (Bleijerheide) neef || neef, oomzegger || neefje III-2-2