e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
palmboompje bosboom: bós’boom (Bleijerheide), palm: palm (Bleijerheide) buksboom, palm || buxus, palmstruik III-4-3
pan of ketel met het hete gietwater schop: šøp (Bleijerheide) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
pand pand: paŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]) De strook steenkool in de lengterichting van de pijler die in één etmaal wordt gewonnen. Een pijler is verdeeld in drie panden die naast elkaar liggen volgens de lengte van de pijler. Ieder pand is ongeveer 1.50 m. breed en dus zo lang als de pijler. Het pand aan het front moet in één dienst ontkoold worden, het middenste draagt het vervoermiddel waarmee de ontgonnen kolen worden weggevoerd en het laatste wordt weer gevuld. Het pand dat ontkoold werd dient ''s anderendaags als vervoerpand enz... (Vanwonterghem pag. 168). In N 95, 379 werd gevraagd naar de dialectterm voor "pand". Uit de opmerkingen van de zegslieden uit Q 33 en Q 113 blijkt dat "pand" op respectievelijk de mijn Emma en de vier Oranje-Nassaumijnen ook werd gebruikt voor de hoeveelheid kool die één houwer moest delven. Daarom zijn deze opgaven ook opgenomen in het lemma Stuk. [N 95, 379; monogr.; Vwo 366; Vwo 580] II-5
paneel paneel: panīl (Bleijerheide) Bij een deur het houten vlak dat door stijlen en regels wordt omlijst. [N 55, 26f; monogr.] II-9
paneeldeur deur met twee panelen: dȳr met tswęj paniǝlǝ (Bleijerheide), deur met één paneel: dȳr met˱ ē panīl (Bleijerheide) Deur, bestaande uit vier buitenregels, eventueel verbonden door één of twee tussenregels, die in de dagzijden van een groef zijn voorzien waarin één, eventueel twee of drie panelen passen. De buitenregels hebben alle de volle deurdikte, terwijl de panelen slechts enkele millimeters dik zijn. Van een deur die twee of drie tussenregels heeft, wordt de bovenste of worden de beide bovenste openingen tussen de regels dikwijls gevuld door een glazen paneel. Zie ook afb. 55. [N 55, 25a-b; N 55, 26a; monogr.] II-9
panlat daklat: dāxlats (Bleijerheide) Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.] II-12
panlatten daklatten: dāxlatsǝ (Bleijerheide) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen hangen voorlopig legen: vȳrlø̄fex lē̜jǝ (Bleijerheide) De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a] II-9
pannen poppen het dak poppen: ǝt ˲dāx popǝ (Bleijerheide) De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d] II-9
pannen schuren schuren: šūrə (Bleijerheide) schuren, poetsen III-2-1