e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
polijsten polieren: polīrǝ (Bleijerheide) Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.] II-11
polijstijzer polierijzer: polīrīzǝr (Bleijerheide) Een lang gebogen ijzer met twee handvatten waarmee men de zool met was glimmend poetst. Zie afb. 61. [N 60, 136] II-10
polijstpoeder wener kalk: wīnǝr kalǝk (Bleijerheide) Poedervormige stof waarmee metaal gepolijst wordt. Als polijstpoeder worden onder meer gebruikt: gebrande, ongebluste steenkalk of Wener kalk, dodekop, tinas, beenderas, krijt en lampenzwart (Kuyper, pag. 434 ev.). Dodekop is een rode verfstof die bijna geheel uit ijzeroxyde bestaat en ook voor polijstwerk gebruikt kan worden. Zie ook het lemma "droge verfstoffen" in Wld II.9, pag. 186-188. [N 64, 57b; N 66, 37c; N 66, 39] II-11
pollepel potlepel: poͅtlɛfəl (Bleijerheide) pollepel III-2-1
pols pols: pols (Bleijerheide), póls (Bleijerheide) pols [DC 01 (1931)] III-1-1
polsmof stuik: vgl. Kerkrade Wb. (p. 262): sjtoech, polswarmer (+ afb. p. 262). Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof.  stoech (Bleijerheide) polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)] III-1-3
pommelee, appelschimmel appelschimmel: apǝlšømǝl (Bleijerheide) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
pompen, vermaken anderen: ɛndǝrǝ (Bleijerheide), veranderen: veranderen (Bleijerheide) Vermaken van kleding. Aangeven van aan te brengen veranderingen in verband met niet goed passen (Meima I, pag. 6). [N 59, 190a; N 62, 21b; MW] II-7
pompenmaker pompenmaker: pompǝmɛxǝr (Bleijerheide) Koperslager die zich vooral toelegt op het vervaardigen en plaatsen van waterpompen. Toen in L 329 de waterleiding haar intrede deed, bleef daar aanvankelijk pompenmaker het woord om een loodgieter aan te duiden; thans wordt het woord in deze betekenis vrijwel niet meer gebruikt. [N 66, 56; L 34, 17a; monogr.] II-11
pomphaak pompenhaak: pompǝhǫǝk (Bleijerheide) Lange ijzeren stang met kop en haak waarmee men het slot van een pomp kan openen. De zuiger van de pomp dient daartoe eerst verwijderd te worden. De pomphaak wordt gebruikt bij herstellingen of, bij vriesweer, om de pomp te laten leeglopen. Zie ook afb. 243. [N 64, 134a; N 66, 50a] II-11