e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prutser hanskasper: hanskas’per (Bleijerheide), inne hanskasper (Bleijerheide), klommelaar: klu’meler (Bleijerheide), klommelskerel: kloe’melskeël (Bleijerheide) een klungelaar || klungelaar || prutser III-1-4
prutswerk broddelswerk: brod’delswerk (Bleijerheide), gehoddel: jehod’del(s) (Bleijerheide), gehoddels: jehod’del(s) (Bleijerheide), geschuster (< du.): jesjoes’ter (Bleijerheide), hoddelswerk: hod’delswerk (Bleijerheide), klngelei (du.): klungelij’ (Bleijerheide), klungelswerk: klun’gelswerk (Bleijerheide), knoddelswerk: knoed’delswerk (Bleijerheide), murks (du.): mórks (Bleijerheide), pfusch-kraam: foesj’kroam (Bleijerheide), pfusch-werk: foesj’werk (Bleijerheide) broddelwerk, slecht werk, knoeiwerk || gepruts, knoeiwerk || minderwaardig werk || ondeugdelijk werk || prutswerk || slordig uitgevoerd werk III-1-4
pudding podding: boedieng (Bleijerheide), boed’dieng (Bleijerheide) pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
pullover pullover: pullover (Bleijerheide) pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
pungel kuilpungel: kulpø̜ŋǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pungel: pø̜ŋǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579] II-5
punt, stip tip: tiep (Bleijerheide), tippel: tiep⁄pel (Bleijerheide) punt, stip III-4-4
punthamertje tegelhamertje: tējǝlhɛmǝršǝ (Bleijerheide) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
puntschaaf visbek: veš˱bɛk (Bleijerheide) Schaaf waarbij de schaafzool uit twee vlakken bestaat die elkaar onder een hoek snijden. De schaafbeitel van dit soort schaven heeft een driehoekige vorm en loopt aan de onderkant uit in een punt. De puntschaaf wordt gebruikt om lijsten te schaven. [N 53, 82] II-12
put bul naar binnen: bøl nǫa be ̞nǝ (Bleijerheide) Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a] II-9
putter distelvink: dis’telvink (Bleijerheide), vlasvink: Naar BS 252 geinterpreteerd als putter (JK)  vlaas’vink (Bleijerheide) distelvink || vlasvink III-4-1