| 25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
šlīfštē (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.] || Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11, II-12
|
| 29116 |
slijtsel |
slijt:
šliǝs (Q121c Bleijerheide)
|
Datgene wat van de stof of het kledingstuk afslijt. [N 62, 46]
II-7
|
| 27703 |
slikvijver |
slamwijer:
šla.mwęjǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.]
II-5
|
| 19282 |
slim |
loos:
loeës (Q121c Bleijerheide)
|
slim, verstandig
III-1-4
|
| 18989 |
slimmerik |
schlauberger (du.):
sjlauw’berjer (Q121c Bleijerheide)
|
slimmerik
III-1-4
|
| 31774 |
slingerzaagmachine |
slingerzeeg:
šleŋǝrzē̜ǝx (Q121c Bleijerheide)
|
Cirkelzaag waarvan het blad niet haaks op de as bevestigd is. De slingerzaagmachine wordt gebruikt om groeven uit te zagen. Zie ook afb. 22. [N 53, 18; monogr.]
II-12
|
| 18694 |
slip-over |
wollen vest zonder mouwen:
wőlle wes zonger mouwe (Q121c Bleijerheide)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18270 |
slipjas |
frak:
vrak (Q121c Bleijerheide),
slippenrok:
sjlippe rok (Q121c Bleijerheide)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenvitser:
bats is bil vietse is vlug lopen
batse-vietser (Q121c Bleijerheide),
batsenwritser:
vrietsen= vlug gaan [WNT: writselen - vritselen, 1) Zich telkens of aanhoudend bewegen, heen en weer gaan, schuiven e.d. zonder zich veel te verplaatsen; (2) <bedr.> (Iets) herhaaldelijk of aanhoudend heen en weer bewegen - Afl. writselaar, hij die aanhoudend (tergend, tartend?) om iem. heen of voor iem. heen en weer loopt (?)]
batse vrietser (Q121c Bleijerheide)
|
het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)] || jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 28380 |
slippen |
slijpen:
(de band) šlīft (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
šlīfǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651]
II-5
|