e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluitring moederschijfje: modǝršīfjǝ (Bleijerheide) Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.] II-12
sluitsteen slotsteen: šlusštē (Bleijerheide) De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.] II-9
slurpen lepsen: D¯r hónk lepsjet ¯t janse kumpsje leëg  lep’sje (Bleijerheide) slurpen III-2-3
smaken smaken: Los ¯t diech sjmaa¯che  sjmaa’che (Bleijerheide) smaken III-2-3
smakken pletsen: plets’je (Bleijerheide), smakken: Sjmak nit zoeë bij ¯t èse  sjmak’ke (Bleijerheide) smakken III-2-3
smalle buikriem buikriem: būxrēm (Bleijerheide) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smalle weegbree spitse weegbree: spetsǝ wɛ̄gbręi̯ (Bleijerheide) Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.] I-5
smalle weg, pad voetpad: vospat (Bleijerheide) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8
smeerder smeerbuil: šmiǝrbyl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]), smeerjong: šmīrjǫŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Wagensmeerder. [N 95, 153] II-5
smeerkeet smeerboede: šmīrbut (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Gebouw op het mijnterrein van de Domaniale mijn waarin jonge mijnwerkers mijnwagens schoon moesten maken. [N 95A, 9 add.] II-5