25539 |
bloemton |
meelton:
męǝlton (Q121c Bleijerheide)
|
De ton waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
33493 |
bloesem |
appelbloei:
ap’pelblui (Q121c Bleijerheide)
|
appelbloesem
I-7
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
voet:
vos (Q121c Bleijerheide)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|
30982 |
blokhak |
blokabsatz:
blǫkab˱sats (Q121c Bleijerheide)
|
Een halve Franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen. [N 60, 126c; N 60, 126b; N 60, 126d]
II-10
|
18461 |
blokhak [wld ii.10, p. 37] |
blokabsatz (<du.):
blok-absats (Q121c Bleijerheide)
|
Een halve franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen? (blokhak?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30210 |
blokkeel |
keelblok:
kēlblǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Doorgaans dubbel uitgevoerd balkje dat de kreupele stijl en het spantbeen, respectievelijk de borstwering met elkaar verbindt. Zie ook afb. 49g. [N 54, 153]
II-9
|
31824 |
blokschaaf |
zool:
zǫal (Q121c Bleijerheide)
|
In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.]
II-12
|
31829 |
blokschaaf met hoorn |
poetshobel:
putshubǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Houten blokschaaf, waarbij vooraan op het schaafblok een hoorn bevestigd is. Zie ook afb. 33. [N 53, 58; monogr.]
II-12
|
30396 |
bloktrede |
bloktrede:
blǫktret (Q121c Bleijerheide),
ecktrede:
ɛktret (Q121c Bleijerheide)
|
De eerste trede van een trap, doorgaans vervaardigd uit een massief houten blok. [N 55, 108]
II-9
|
31099 |
blokwerk |
blokwerk:
blǫkwɛrk (Q121c Bleijerheide)
|
Het schoenwerk dat door de blokwerker gemaakt wordt. [N 60, 159b]
II-10
|