e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloemton meelton: męǝlton (Bleijerheide) De ton waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17] II-1
bloesem appelbloei: ap’pelblui (Bleijerheide) appelbloesem I-7
blok voor aambeeld of klein gereedschap voet: vos (Bleijerheide) Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.] II-11
blokhak blokabsatz: blǫkab˱sats (Bleijerheide) Een halve Franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen. [N 60, 126c; N 60, 126b; N 60, 126d] II-10
blokhak [wld ii.10, p. 37] blokabsatz (<du.): blok-absats (Bleijerheide) Een halve franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen? (blokhak?) [N 60 (1973)] III-1-3
blokkeel keelblok: kēlblǫk (Bleijerheide) Doorgaans dubbel uitgevoerd balkje dat de kreupele stijl en het spantbeen, respectievelijk de borstwering met elkaar verbindt. Zie ook afb. 49g. [N 54, 153] II-9
blokschaaf zool: zǫal (Bleijerheide) In het algemeen een korte schaaf, met of zonder keerbeitel, die bestaat uit een rechthoekig schaafblok met een rechte zool. Zie ook afb. 32. Houtbewerkers gebruiken twee soorten blokschaven: de ruwe blokschaaf en de fijne blokschaaf. Zie ook deze twee lemmata. [N 53, 54; N G, 35a; monogr.] II-12
blokschaaf met hoorn poetshobel: putshubǝl (Bleijerheide) Houten blokschaaf, waarbij vooraan op het schaafblok een hoorn bevestigd is. Zie ook afb. 33. [N 53, 58; monogr.] II-12
bloktrede bloktrede: blǫktret (Bleijerheide), ecktrede: ɛktret (Bleijerheide) De eerste trede van een trap, doorgaans vervaardigd uit een massief houten blok. [N 55, 108] II-9
blokwerk blokwerk: blǫkwɛrk (Bleijerheide) Het schoenwerk dat door de blokwerker gemaakt wordt. [N 60, 159b] II-10