e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijke hond, teef teef: tieëf (Bleijerheide) teef III-2-1
vrouwenkleren vrouwluikleren: vrouw-luuj kleier (Bleijerheide) vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] III-1-3
vrouwenonderhemd? hemd: hemme (Bleijerheide) onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
vrouwewerk vrouwluischoenen: vrǫwlyjšoŋ (Bleijerheide) Schoenwerk voor dames in de maten 36 t/m 43. [N 60, 205b] II-10
vrouwziek vrouwluidsgek: vrauw’lüds-jek (Bleijerheide), vrouwluidstrooster: vrauw’lüdstrüester (Bleijerheide) vrouwengek III-2-2
vruchtbare grond goede drek: jou̯wǝ drɛk (Bleijerheide) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vuilnisbak dreksemmer: drɛks˂ɛmər (Bleijerheide) vuilnisemmer III-2-1
vuldoek blaaslijnen: bloǝsliŋǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia]), versatzlijnen: vǝrzatsliŋǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), vullijnen: vylliŋǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Jute weefsel dat wordt gebruikt voor het tegenhouden van de opvulling. Volgens een invuller uit Q 121 was het "blaaslijnen" een doek dat op de Domaniale mijn in de lengte van de pijler verticaal werd opgehangen als begrenzing voor de stenen. De "afslag" die men op de vier Oranje-Nassaumijnen kende, was volgens de respondent uit Q 113 verstevigd met dunne houtstijlen. [N 95, 565; N 95, 563; monogr.] II-5
vulschop blaaslepel: bloǝslɛfǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II]), lepel: lɛfǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma, Maurits]), pan: pan (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Beweegbaar mondstuk aan het uiteinde van de blaasbuis waarmee men het uitgeblazen opvulmateriaal van richting kan laten veranderen. [N 95, 560; monogr.] II-5
vulstok, vulijzer vulijzer: vø̜līzǝr (Bleijerheide) Pook waarmee men de rand van de binnenhaam met stro vult. Er zijn verschillende modellen. Linssen (1967, pag. 96) definieert een vulstok als volgt: "Houten lat met een inkerving aan een punt, waarmee men het stro tijdens het vullen op de gewenste plaats duwt": Zie afb. 76. [N 36, 42] II-10