21072 |
zuigen |
lotsen:
loetsje (Q121c Bleijerheide),
zuigen:
zoege (Q121c Bleijerheide)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
28181 |
zuigkanaal |
loftgang:
lofjank (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
loftkanaal:
lofkanāl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zuigkanaal:
zūxkanāl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Verbinding van de hoofdventilator met de uittrekkende schacht. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk in de mijn waardoor de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. [N 95, 209]
II-5
|
31629 |
zuigperspomp |
zuigperspomp:
zyǝxpē̜ǝšpomp (Q121c Bleijerheide)
|
Zuigpomp waarbij een luchtketel is aangebracht. De waterafvoer van zuigpompen is sterk wisselend. Om een meer gelijkmatige waterafgifte te verkrijgen wordt daarom vaak aan de perszijde van de pomp een ten dele met luchtgevulde ketel aangebracht. Zie ook afb. 238 en het lemma ɛluchtketelɛ.' [N 64, 133d; N 66, 49d]
II-11
|
31627 |
zuigpomp |
plunjerpomp:
plønjǝrpomp (Q121c Bleijerheide),
zuigpomp:
zūxpomp (Q121c Bleijerheide),
zwengelpomp:
šwøŋǝlpomp (Q121c Bleijerheide)
|
Pomp met zuiger en slot waarmee men vloeistoffen oppompt. De zuigpomp bestaat uit een cilindervormig pomphuis waarin de pompzuiger op en neer kan worden bewogen. Het onderste taps toelopende uiteinde van het pomphuis bevat de pompklep. De zuiger wordt met behulp van een pompzwengel in beweging gebracht en zuigt bij het omhooggaan het water aan. De pompklep is dan geopend. Wanneer de zuiger naar beneden wordt gedrukt, sluit de pompklep en stroomt het water via een in de zuiger aangebrachte (leren) klep naar de pompuitloop. Vgl. ook afb. 236 en de volgende lemmata waarin vooral de onderdelen van de zuigpomp worden behandeld. [N 64, 133b; N 64, 133w; N 66, 49b; N 66, 49w]
II-11
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
pres’kop (Q121c Bleijerheide)
|
preskop
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
zoe-er brenne (Q121c Bleijerheide)
|
oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24882 |
zuring (alg.) |
amper:
am’per (Q121c Bleijerheide),
surelle (fr.):
tserel’ (Q121c Bleijerheide),
zorel’ (Q121c Bleijerheide),
zuurampel:
zoer’ampel (Q121c Bleijerheide)
|
zuring
III-4-3
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoeërmoos (Q121c Bleijerheide)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
schwester (du.):
sjwester (Q121c Bleijerheide)
|
zuster
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
branden, zuur -:
zoe-er brenne (Q121c Bleijerheide)
|
oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|