19860 |
branden |
branden:
brɛnǝ (Q121c Bleijerheide),
brennen:
brɛnə (Q121c Bleijerheide)
|
branden || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1, III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
bran’dewien (Q121c Bleijerheide)
|
brandewijn
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
vonkelhout:
vøŋkəlhōts (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
aanmaakhout || brandhout, aanmaakhout
III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
spaarmuur:
špārm˙ūr (Q121c Bleijerheide)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnittel:
bren’nissel (Q121c Bleijerheide),
nittel:
nis’sel (Q121c Bleijerheide)
|
brandnetel
III-4-3
|
31630 |
brandpomp |
centrifugaalpomp:
sɛntrifygēlpomp (Q121c Bleijerheide)
|
Dubbele perspomp met windketel. De centrifugaalpomp bestaat uit een as waarop een aantal boogvormige schoepen zijn bevestigd. Het geheel is gemonteerd in een pomphuis dat meestal de vorm van een slakkenhuis heeft. [N 64, 133y; N 66, 49y]
II-11
|
33983 |
brede buikriem |
onderhelp:
onderhelp (Q121c Bleijerheide)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
28931 |
breedte |
breedte:
bręjdǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a]
II-7
|
28099 |
breekbout |
breekpin:
brę̄xpen (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Onderdeel van de koolploeg- en transporteuraandrijving ter voorkoming van ontoelaatbaar hoge trekkrachten in schaaf- en transportkettingen. Bij te hoge trekkracht breekt de bout. [N 95, 600; monogr.]
II-5
|
27378 |
breekijzer |
koudbeitel:
kǭt˱bēsǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|