e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel dekkel: dɛksəl (Bleijerheide), dɛkəl (Bleijerheide) deksel III-2-1
dekterrein deklaag: dɛkloǝx (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]) Het pakket van lagen dat bestaat uit in het algemeen niet verharde grondsoorten zoals grind, klei en zand en dat zich bevindt tussen de aardoppervlakte en het carboongesteente. [N 95, 168; monogr.] II-5
dektrede goede trede: jǫw tret (Bleijerheide) Van eike- of iepehout gemaakte trede die ter bescherming op de, vaak van een zachte houtsoort vervaardigde, bestaande trede wordt aangebracht. De houten dekstukken worden gewoonlijk met zwaluwstaarten op de treden gewerkt. Daartoe worden zwaluwstaartachtige latjes van een harde houtsoort op de treden geschroefd, terwijl in de dekstukken sleuven zijn gemaakt die om de latjes passen. [N 55, 106] II-9
dempig dempig: dɛmpix (Bleijerheide) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennenappel weermannetje: waarvan de schubben bij droog weer open gaan  weer’mensje (Bleijerheide) sparappel III-4-3
deputaatkolen kuilkolen: kulkoalǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale, Laura]) Het in natura uitgekeerde deel van de bezoldiging van een mijnwerker. Volgens verschillende invullers uit Q 121 bestondende "deputaatkolen" of "arbeiterkolen" meestal uit schachtkool, wat inhield dat het grote brokken kool waren gemengd met gruis en/of stof. De brokken werden stukgeslagen, gezeefd en gesorteerd en van het gruis werd "gedeks" gemaakt, een mengsel van gruis en leem ter afdekking van kachel of fornuis voor de nacht. De "beambtekolen" daarentegen waren meestal antraciet, in diverse dikten gezeefd, zonder gruis. De respondent uit Q 21 merkt over dedeputaatkolen verder nog op dat de toegekende hoeveelheid varieerde al naar gelang iemand kostwinnaar, medekostwinnaar of alleenstaande was. Wat betreft het woordtype "kolenbon", dit was in feite de bon waarmee de mijnwerker een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen in ontvangst kon nemen. Toch is dit woordtype in dit lemma opgenomen omdat uit de opmerkingen van verschillende zegslieden (Q 21, Q 121, Q 121b) blijkt dat de term ook voor de toegekende hoeveelheid kolen zelf werd gebruikt. Zo merkt de invuller uit Q 21 voor de mijn Maurits op dat de mijnwerkers daar onder elkaar nooit over "deputaatkolen", maar altijd over de "kolenbon" spraken en de zegsman uit Q 121b schrijft dat, omdat de verstrekking op de mijn Willem-Sophia plaats vond in de vorm van bonnen, het in natura uitgekeerde gedeelte van het loon de kolenbon(nen) werd genoemd. [N 95A, 5; monogr.] II-5
derbybottine derbybottine: derby-bottine (Bleijerheide) Het model dat op tek. 206b wordt afgebeeld (derby-bottine?) [N 60 (1973)] III-1-3
desemen desemen: de’seme (Bleijerheide) zuurdeeg in iets doen III-2-3
deugniet aas: verkl. öas-je  oas (Bleijerheide), Zoeë aas van inne jong Verklw. öas-je  aas (Bleijerheide), batraaf: bat’raaf (Bleijerheide), domgraaf: doeëmjroaf (Bleijerheide), gauner (du.): jau’ner (Bleijerheide), strop: Verklw. sjtröpje  sjtrop (Bleijerheide) bengel, deugniet || deugniet || kreng, deugniet || rakker, vlegel || schurk III-1-4
deur-, vensterfits deurfits: dȳrfitš (Bleijerheide), vensterfits: venstǝrfitš (Bleijerheide) Soort scharnier waarmee een deur of raam draaibaar met het kozijn verbonden wordt. De fits wordt ingelaten in de stijl en in het kozijn en met houtschroeven of spijkers vastgezet. Volgens de invuller uit Q 193 bezat de 'fits' een uitneembare as. Zie ook afb. 63. [N 54, 86; monogr.] II-9