18470 |
hiel [wld ii.10, p. 7] |
vers:
väesj (Q121c Bleijerheide)
|
Het achterste gedeelte van de voet? (hiel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30917 |
hielpand |
vers:
vęǝš (Q121c Bleijerheide)
|
Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28]
II-10
|
18437 |
hielpand [wld ii.10, p. 24] |
vers:
Van het Duitse Ferse.
väesj (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30827 |
hielpartij |
verspartij:
vęǝšpǝrtęj (Q121c Bleijerheide)
|
Het gedeelte van de schoen achter het hol. [N 60, 168b]
II-10
|
18496 |
hielpartij [wld ii.10, p. 7] |
verspartij:
vaesj-partij (Q121c Bleijerheide)
|
Alles van de schoen achter het hol? (hielpartij?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
vers:
väesj (Q121c Bleijerheide)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hä aadt nao zie vadder (Q121c Bleijerheide)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
25429 |
hijswerktuig |
kettezug:
kɛtǝtsǫx (Q121c Bleijerheide),
wind:
weŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hot (Q121c Bleijerheide)
|
hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
dop:
WNT: dop (I), Mnl. dop, doppe, dup; 11) Hoed van halfronden vorm, en vervolgens ook wel heerenhoed in het algemeen.
(döppe) (Q121c Bleijerheide),
hondshut:
hongshut (Q121c Bleijerheide)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|