19693 |
huis, woning |
boed:
būt (Q121c Bleijerheide),
huis:
hū.s (Q121c Bleijerheide),
kruipens:
krufəs (Q121c Bleijerheide),
wonong:
wuənoŋ (Q121c Bleijerheide)
|
huis || keet, huis || kleine behuizing || woning
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishoud:
hūshalk (Q121c Bleijerheide)
|
huishouding
III-2-1
|
28712 |
huiskleermaker, thuiswerker |
huissnijder:
hūsšnīdǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Kleermaker die thuis werkt. Met thuis kan bedoeld worden ø̄bij de klant thuisø̄ of ø̄bij de kleermaker thuisø̄. Bij de klant thuis wordt de maat genomen en gepast, bij de kleermaker thuis wordt het pak enz. genaaid. Thuiswerk staat doorgaans tegenover fabriekswerk. [N 59, 200]
II-7
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
meusj (Q121c Bleijerheide)
|
mus
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vlei (Q121c Bleijerheide)
|
vlieg
III-4-2
|
18595 |
hul |
hul:
Hoofdkap voor vrouwelijke religieuzen (vgl. nr. 045).
hul (Q121c Bleijerheide)
|
hul, höl, hulmuts, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28008 |
hulphouwer |
achtzehntler:
axtsēntlǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
hulphouwer:
hølphø̜jǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
leerhouwer:
liǝrhø̜jǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.]
II-5
|
27869 |
hulpschoten, helpers |
drukkeren:
drøkǝrǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
hulpschoten:
hølpšø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
nevenschoten:
noǝšø̄ǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
nēǝvǝšø̄s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De schietgaten die liggen in de tweede van de concentrische ringen waarin het schietfront verdeeld is. De woordtypen "onderkoppen" en "bovenzolen" (Q 121) duiden hulpschoten aan die respektievelijk aan de bovenzijde en aan de onderzijde van de inbraak zijn gelegen (Lochtman pag. 64). Het woordtype "afdekker" (Q 112a) is meervoud. [N 95, 438; monogr.; Vwo 522; Vwo 806]
II-5
|
27897 |
hulpstijl |
hulpstijl:
hølpštil (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
tussenstijl:
tøšǝštil (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Stijl waarmee men de kap van een ondersteuning tijdelijk tegen het dak kan vastzetten. Dankzij de hulpstijl heeft de mijnwerker de handen vrij om de definitieve stijl te kunnen plaatsen. Omdat de hulpstijl van tijdelijke aard was, gebruikte men daar op de vier Oranje-Nassaumijnen, gezien de antwoorden van de invuller uit Q 113, ook onderdelen voor die in feite bij de beschoeiing van ondersteuningen toegepast werden. Het woordtype "pierewiet" (Q 15, Q 21) werd op de mijn Maurits aangewend voor een hulpstijl bestaande uit een onderstijl met een doorsnede van ongeveer 50 mm en een stevige punt en een bovenstijl met grove schroefdraad. Door middel van een as kon men de hulpstijl langer of korter maken. "Pierewiet" is volgens de zegsman uit Q 15 vermoedelijk vervormd uit pirouette, omdat deze stijl kon ronddraaien terwijl hij op dezelfde plaats bleef staan. Zie ook Wnt XII, 1 pag. 1571 s.v. "pierewiet". [N 95, 359; N 95, 760 add.]
II-5
|
28176 |
hulpventilator |
hulpventilator:
hø̜lpvɛntilātǫr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
injector:
enjɛktǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Ventilator waarmee de lucht wordt ververst op ondergrondse werkpunten die niet zijn voorzien van een doortrekkende luchtstroom. [N 95, 208; monogr.]
II-5
|