29988 |
kleine bouwladder |
korte steigerledder:
kotǝ štījǝrlɛdǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
beetje:
bisje (Q121c Bleijerheide),
greumel:
gruumel (Q121c Bleijerheide),
spitsje:
sjpietsje (Q121c Bleijerheide)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29813 |
kleine stenen |
vechtformaat:
vechtformaat (Q121c Bleijerheide)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
21338 |
kleingeld |
aardappels:
ps. invuller twijfelt over dit antwoord!
jeräppels? (Q121c Bleijerheide),
kleingeld:
kling jeld (Q121c Bleijerheide)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28719 |
kleinwerker |
kleinstukwerker:
kleŋštøkwerkǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Vakman of kleermaker die alleen kleine kledingstukken zoals broeken en vesten maakt. [N 59, 194a]
II-7
|
31666 |
klemblok, felsapparaat |
felsmachine:
fɛltsmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Een soort blok dat bestaat uit twee bekken met in ieder daarvan halfronde openingen van verschillende maat, waartussen men pijpen kan vastzetten om daaraan met behulp van een doorn een kraag te kunnen slaan. Daarbij wordt een houten hamer gebruikt. Er bestaan ook uitvoeringen van dit apparaat waarbij de doorn met behulp van een spindel in het uiteinde van de pijp wordt gedraaid. Zie ook de lemmata ɛdoornɛ en ɛflensɛ en afb. 253.' [N 64, 121b]
II-11
|
32013 |
klemgereedschap |
spantuig:
špantsyx (Q121c Bleijerheide)
|
De algemene benaming voor het span- en klemgereedschap zoals dat door timmerlui en andere houtbewerkers wordt gebruikt bij het lijmen of aan de werkbank. [N 53, 215]
II-12
|
32021 |
klemmen |
vastspannen:
vasšpanǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a]
II-12
|
31798 |
klemmen, stroppen van de zaag |
wringen:
vreŋǝ (Q121c Bleijerheide),
zich stroppen:
zix štrø̜pǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b]
II-12
|
26394 |
klep |
klap:
klap (Q121c Bleijerheide)
|
De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26]
II-10
|