18609 |
nachthemd |
nachtshemd:
naats-hemme (Q121c Bleijerheide)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
nachtspon:
naats-poem (Q121c Bleijerheide)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19796 |
nachtkastje |
nachtcommode-tje:
nātkoͅmyətšə (Q121c Bleijerheide)
|
nachtkastje
III-2-1
|
18607 |
nachtkleren |
nachtskleren:
naats-klejjer (Q121c Bleijerheide)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18660 |
nachtpak |
hansop:
Van Dale: hansop, 2) wijd kledingstuk, gelijkende op de kleding der hansworsten, soort van overall, m.n. als nachtgewaad voor kinderen. vgl. WNT hanssop -hansop. 4) Bij overdracht. Naam voor een kleedingstuk (als nachtgewaad voor kinderen nog in gebruik), gelijkende op het gewaad van den hanssop, en bestaande uit lijf en broek met lange pijpen aan één stuk.
(hansop) (Q121c Bleijerheide)
|
nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
30362 |
nachtschoot |
nachtnaas:
nātnās (Q121c Bleijerheide)
|
Schoot die door het draaien van de 'sleutel' buiten de belegplaat wordt gebracht. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. [N 54, 103c]
II-9
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
je’temelker (Q121c Bleijerheide)
|
nachtzwaluw
III-4-1
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bęt (Q121c Bleijerheide)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
naal:
nāāl (Q121c Bleijerheide),
ná:l (Q121c Bleijerheide)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25410 |
nagels verwijderen |
tenen uittrekken:
tsiǝnǝ ūstrɛkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De nagels worden meestal afgetrokken met de haak die aan de bovenkant van de krabber zit. Men kapt of snijdt ze ook wel af of wringt ze met de hand af. Alvorens de nagels te verwijderen houdt men ze in heet, zelfs kokend water. [N 28, 35; monogr.]
II-1
|