32938 |
optassen, vouwen |
laden:
lānǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
29979 |
optoppen, oplangen |
steigerpalen verlengen:
štījǝrpø̜̄l vǝrlęŋǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
29980 |
optopper |
verlengpaal:
vǝrlęŋpǫal (Q121c Bleijerheide
[(meervoud: vǝrlęŋpø̜̄l)]
)
|
Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b]
II-9
|
30380 |
optrede |
optrede:
optret (Q121c Bleijerheide)
|
De verticale afstand tussen de bovenvlakken van twee elkaar opvolgende treden van een trap. Zie ook afb. 68a. [N 55, 89d]
II-9
|
34000 |
optuigen |
gescheer aandoen:
jǝšīr āduǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
28004 |
opvangen |
(een) spits voorpalen:
špets vȳrpø̜̄ǝlǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
(een) spits voorpfanden:
špets vȳrpfɛndǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
(een) spits voorspannen:
špets vȳršpanǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
(een) steenhout voortrekken:
štēhōts vȳrtrɛkǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
aanbouwen:
ābǫwǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
een plat voorbouwen:
ē plat vȳrbǫwǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ondervangen:
oŋǝrvaŋǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
ophouden:
opha.wǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
opvangen:
opva.ŋǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma])
|
Loszittende gesteentelagen in het dak niet wegnemen, maar ondersteunen. Het woordtype "(een) spits voortrekken" (L 374, L 426, L 433, Q 15, Q 21, Q 113) duidt een manier van ondersteunen aan waarbij men een halfhout met het ene uiteinde op de bestaande ondersteuning bevestigt en onder het andere einde een stijl plaatst. [N 95, 899; N 95, 892; N 95, 367; monogr.; N 95, 575; Vwo 2; Vwo 471]
II-5
|
20201 |
opvoeden, grootbrengen |
grootbrengen:
jroeës’bringe (Q121c Bleijerheide),
groottrekken:
jroeës’trekke (Q121c Bleijerheide)
|
grootbrengen
III-2-2
|
27609 |
opvuldienst |
blaasschicht:
bloǝsšix (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
vulschicht:
vølšix (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
vø̜lšix (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die zorgt voor het opvullen van het ontgonnen pand. [N 95, 546; monogr.; Vwo 846; Vwo 850]
II-5
|
30307 |
opvullat |
strijklijst:
štrīxlī.st (Q121c Bleijerheide)
|
Lat die de sponning opvult waarin het raam schuift en die het mogelijk maakt het raam uit te lichten en terug te plaatsen. [N 55, 50]
II-9
|
30290 |
opvullatten |
opvullatten:
op˲vøllatsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De latjes op de randen van de schuifdeuren die voorkomen dat de verf wordt beschadigd bij het openen en sluiten. [N 55, 32d]
II-9
|