33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
paardsknecht:
pɛǝts[knecht] (Q121c Bleijerheide)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
30242 |
paarkant |
werkzijde:
węrǝk˲zij (Q121c Bleijerheide)
|
De zijde van het hout waarop de tekens zijn aangebracht. [N 55, 4c]
II-9
|
23947 |
paaslammetje |
osterlammetje:
ustǝrlɛmšǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5]
I-12
|
21689 |
pacht? |
bankengeld:
banke-geld (Q121c Bleijerheide),
pacht:
pach (Q121c Bleijerheide)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
mieten (du.):
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
mīēte (Q121c Bleijerheide),
pachten:
pachte (Q121c Bleijerheide)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24362 |
pad |
kroddel:
krod’del (Q121c Bleijerheide),
kwattel:
kwat’tel (Q121c Bleijerheide)
|
pad
III-4-2
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
jodenvlees:
jüd’devleesj (Q121c Bleijerheide)
|
paddestoelen
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
anzug (du.):
Bui. anzug
antsoch (Q121c Bleijerheide),
Duits: Anzug
antsoch (Q121c Bleijerheide)
|
een herenkostuum [N 59 (1973)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31671 |
pakking |
blijwol:
blęjwǫl (Q121c Bleijerheide),
hanf:
hanǝf (Q121c Bleijerheide),
kit:
kit (Q121c Bleijerheide
[(werd met gemalen hennep vermengd)]
),
strikkoord:
štrekko̜at (Q121c Bleijerheide)
|
In dit lemma zijn de materialen waarmee een buisverbinding vloeistof- of gasdicht kan worden gemaakt, bijeengeplaatst. Hennep is een eenjarige plant waarvan de vezels werden gebruikt om er dichtingsmateriaal voor leidingen van onder meer gas en water van te vervaardigen; in gevlochten vorm wordt het in fittingen van buizen aangebracht. Het woordtype strikkoord (Q 117, Q 118, Q 121c) is een benaming voor geteerde hennep. Dit materiaal wordt als afdichting in fittingen aangebracht; het wordt op zijn plaats gehouden door een ingegoten ring van lood. In plaats van het ingieten van een loden ring kan ook met geteerd strikkoord en zgn. ɛkoud loodɛ een verbinding worden gemaakt. Dit laatste bestaat uit looddraad of bandlood dat in bossen in de handel verkrijgbaar is. Nadat de buisverbinding met strikkoord is opgevuld, worden er met behulp van de strikbeitel een aantal ringen looddraad achter gedreven totdat de verbinding geheel gevuld is (Tabak, pag. 317-318). Blijwol (Q 121c) en striklood (Q 117, 118) zijn benamingen voor dit ɛkoude loodɛ. Zie ook de lemmata ɛstrikbeitelɛ en ɛzetbeitelɛ. Kit (Q 117, Q 118, Q 121c) heeft dezelfde functie als lood. Volgens Zwiers I, pag. 187 wordt het onder meer onder de merknamen Fair en Hessoriet in de handel gebracht. Zie ook afb. 259. In Leuvense lijst 43, 3 werd gevraagd naar: "de afval van vlas of hennep, die gebruikt wordt om gaten te stoppen, om gasbuizen goed dicht temaken..." Uit dit materiaal zijn alleen die opgaven opgenomen, die specifiek verwezen naar materiaal voor het dichten van buisverbindingen.' [N 64, 123a-f; L 43, 3]
II-11
|
31672 |
pakkingring |
dichtung:
dixtuŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Afdichtingsmiddel voor buizen en pijpen in de vorm van een ring van leer, metaal, gummi, etc. Een pakkingring wordt tussen flenzen aangebracht. [N 64, 123g]
II-11
|